Oum – A Son’s Quest for His Mother

Voorstellingsinformatie
Voorstellingsinformatie
Voorstellingsinformatie
Oum – A Son’s Quest for His Mother
Bushra El-Turk / Wajdi Mouawad / Kenza Koutchoukali
Duur
Ca. 90 minuten
Deze voorstelling wordt gezongen en gesproken in het Engels en Arabisch, met boventiteling in het Nederlands en Engels.
Nederlandse vertaling boventitels Karim Ameur (gesproken teksten) en afdeling Dramaturgie De Nationale Opera (gezongen teksten)
Libretto
Wout van Tongeren, gebaseerd op het toneelstuk Un obus dans le coeur en fragmenten uit de roman Visage retrouvé van Wajdi Mouawad, in de Engelse vertaling van Linda Gaboriau.
Wereldpremière
20 maart 2025
Nationale Opera & Ballet, Amsterdam
Muzikale leiding
Kanako Abe
Regie en concept
Kenza Koutchoukali
Decor en video
Yannick Verweij
Kostuums
Hannah Sibai
Licht
Yuri Schreuders
Choreografie
Roshanak Morrowatian
Dramaturgie
Wout van Tongeren
Wahab
Nadia Amin
Alt
Ghalia Benali
Mezzosopraan
Dima Orsho
Sopraan
Bernadeta Astar
Orkest
Amsterdams Andalusisch Orkest
Muzikaal projectleider Amsterdams Andalusisch Orkest
Elias El Houssaini
Het lied ‘Al-Atlal’ van Oum Kalthoum is gecomponeerd door Riad Al Sunbati op een tekst samengesteld uit gedichten van Ibrahim Nagi.
Het video-ontwerp bevat foto’s gemaakt door Maryam Touzani.
Productieteam
Assistent-regisseur en avondregie
Nico Weggemans
Stagiair regie
Meia Oei
Assistent video-ontwerp
Joske Commandeur
Repetitoren
Samir Bendimered
Irina Sisoyeva
Taalcoach
Peter Lockwood
Voorstellingsleiding
Marjolein Bergsma
Marie-José Litjens
Niek Stroomer
Artistieke planning
Sonja Heyl
Eerste toneelmeester
Peter Brem
Eerste belichter
Coen van der Hoeven
Eerste rekwisiteur
Niko Groot
Decor supervisie
Valerie Smalen
Kostuum supervisie
Lars Willhausen
Eerste kleder
Jazmin Blaton
Eerste grimeur
Carlijn Spee
Geluidstechniek
Ramón Schoones
Co-producenten
Amsterdams Andalusisch Orkest
Creative director
Mohamed Aadroun
Zakelijk directeur
Eva Hermus
Meervaart
Directeur Yassine Boussaid
Artistiek coördinator Christiaan Mooij
Amsterdams Andalusisch Orkest
Viool
Elias El Houssaini
Mohamed Al Mokhlis
Altviool
Jaafar Lougmani
Cello
Léa Besançon
Contrabas
Rémy Dielemans
Ney en dwarsfluit
Marianne Noordink
Qanûn
Ahmed El Maai
Ud
Haytham Safia
Percussie
Modar Salama
Duduk, kaval, blokfluiten en kromhoorn
Raphaela Danksagmüller (tevens verbonden aan Ensemble Zar)
Kamanche, ghichak, viool en altviool
Faraz Eshghi Sahraei (tevens verbonden aan Ensemble Zar)
Accordeon
Bartosz Głowacki (tevens verbonden aan Ensemble Zar)

In het kort
Over de makers en hun muzikale inspiratiebron Oum Kalthoum én over de schrijver van het verhaal, Wajdi Mouawad.
In het kort
Bushra El-Turk en Kenza Koutchoukali
Oum – A Son’s Quest for His Mother is de eerste samenwerking van componist Bushra El-Turk en regisseur Kenza Koutchoukali. El-Turk werd meermaals onderscheiden voor haar vorige opera, Woman at Point Zero, die in première ging in Aix-en-Provence en daarna werd uitgevoerd bij onder meer The Royal Opera (Londen), Wiener Festwochen en Seoul Performing Arts Festival. Koutchoukali stond aan de wieg van nieuwe opera’s bij onder andere De Nationale Opera en de Wiener Staatsoper. Oum – A Son’s Quest for His Mother is voor hen beiden een project dat raakt aan hun persoonlijke geschiedenis, als West-Europese artiesten met wortels in Noord-Afrika en het Midden-Oosten.
Oum Kalthoum als muzikale inspiratiebron
De Egyptische zangeres Oum Kalthoum is zonder twijfel een van de meest gevierde artiesten in het Midden-Oosten en Noord-Afrika; de liefde voor haar liederen doorkruist generaties, sociale klassen en etnische groepen. Vijftig jaar na haar dood is de muziek van Oum Kalthoum nog altijd springlevend, ook in een grote West-Europese stad als Amsterdam, waar haar stem klinkt in talloze huiskamers, winkels en auto’s. De laatste jaren wordt haar werk ook steeds vaker vertolkt in de concert- en theaterzalen van de stad, onder meer vanwege de inspanningen van het Amsterdams Andalusisch Orkest en Meervaart. Met Oum – A Son’s Quest for His Mother bundelen zij hun krachten met De Nationale Opera om in het hart van de stad een muziektheatervoorstelling te presenteren geïnspireerd door het muzikale universum van Oum Kalthoum.

Een verhaal van Wajdi Mouawad
In zijn debuutroman Visage retrouvé vertelt de Libanees-Canadese schrijver en theatermaker Wajdi Mouawad over de getroebleerde relatie tussen een zoon en zijn moeder. Elementen uit Mouawads persoonlijke geschiedenis zijn in de roman te herkennen: zo vlucht de hoofdpersoon met zijn familie uit een door oorlog verscheurd land en zien we de strubbelingen wanneer hij zijn plek niet lijkt te vinden binnen zijn gezin en in zijn nieuwe thuisland – tot de kunst hem uiteindelijk redding biedt. Mouawad bewerkte zijn roman zelf tot een theatermonoloog, die samen met enkele fragmenten uit de roman aan de basis ligt van het libretto van de muziektheatervoorstelling Oum – A Son’s Quest for His Mother. De titel ‘Oum’ verwijst zowel naar de muzikale inspiratiebron Oum Kalthoum als naar het verhaal: ‘oum’ is het Arabsiche woord voor moeder.
Al-Atlal
Componist Bushra El-Turk en regisseur Kenza Koutchoukali besloten het verhaal van Wajdi Mouawad te verbinden met een van Oum Kalthoums bekendste liederen: ‘Al-Atlal’ (‘De ruïnes’). De tekst van dat nummer, samengesteld uit twee gedichten van Ibrahim Nagi, werd op muziek gezet door Riad Al Sunbati. ‘Al-Atlal’ bezingt een verloren liefde maar kan door de rijkdom aan beelden en betekenislagen veel breder worden geïnterpreteerd. Door de melancholie van het lied heen spreekt de kracht om in de gebrokenheid van het bestaan schoonheid en betekenis te kunnen vinden. Bushra El-Turk verwerkte het lied in haar compositie, waarin elementen uit ‘Al-Atlal’ vrijwel voortdurend te horen zijn, soms duidelijk te identificeren, soms nauwelijks herkenbaar. In de slotscène van de voorstelling klinkt het lied (nagenoeg) in zijn geheel.

Het verhaal
Een winternacht in een grote stad, ergens in het Westen. Wahab, een jongen van 19, ploetert door een sneeuwstorm, op weg naar het ziekenhuis waar zijn moeder op sterven ligt ...
Het verhaal
Een winternacht in een grote stad, ergens in het Westen. Wahab, een jongen van 19, ploetert door een sneeuwstorm, op weg naar het ziekenhuis waar zijn moeder op sterven ligt. Zijn hoofd maalt: kan hij nog omkeren? Waarom huilt hij niet? En hoe is de relatie met zijn moeder zo gecompliceerd geworden?
Wahab herinnert zich zijn veertiende verjaardag – de dag waarop het gezicht van zijn moeder plotsklaps volkomen veranderd was. Niemand leek het op te merken: Wahab was de enige die haar niet meer herkende. Meer episodes uit zijn jeugd dolen door zijn hoofd. En langzaamaan wordt het hem duidelijk dat deze tocht naar zijn moeders sterfbed ook een confrontatie zal worden met het spook uit zijn verleden dat hem blijft achtervolgen: de herinnering aan een gruwelijke gebeurtenis in zijn geboorteland, waarvan hij als zevenjarig jongetje getuige was.
Op weg naar zijn moeder draagt Wahab diep in zijn hart het lied ‘Al-Atlal’ (‘De ruïnes’) van de Egyptische zangeres Oum Kalthoum met zich mee. Het lied belichaamt het verdriet om een verloren thuis, de hunkering naar liefde en, uiteindelijk, de hoop op verzoening te midden van de brokstukken van een relatie.

Tijdlijn
Van de eerste levensjaren van Oum Kalthoum tot en met het publiceren van de debuutroman Visage retrouvé van Wajdi Mouawad in 2002.
Tijdlijn
Circa 1898-1904
Oum Kalthoum wordt geboren in Tamay Ez Zahayra, een dorp centraal in de Nijldelta. Haar vader is de plaatselijke imam en verdient bij door religieuze liederen te zingen op feesten. Hij doet dit in eerste instantie samen met zijn zoon, maar wanneer Oum Kalthoum al op jonge leeftijd een opmerkelijk mooie zangstem ontwikkelt, wordt ze snel bij het familie-ensemble betrokken.
Circa 1915
Het talent van Oum Kalthoum valt ook op bij mensen uit de professionele muziekwereld, en in haar tienerjaren krijgt ze steeds meer optredens aangeboden, waardoor ze haar familie deels kan onderhouden.
Circa 1923
Na meerdere bezoeken vestigt de familie van Oum Kalthoum zich definitief in Caïro. In die stad begint op dat moment een culturele bloeiperiode, voortvloeiend uit de Egyptische revolutie van 1919 en de daaropvolgende gedeeltelijke onafhankelijkheid van het Verenigd Koninkrijk. Caïro wordt het culturele centrum van de Arabische wereld.
1934
Oum Kalthoum, inmiddels een gevestigde artiest in het hele Arabische taalgebied, verzorgt de openingsuitzending van het nieuw opgerichte Radio Caïro. Vanaf dat moment zal ze iedere eerste donderdag van de maand een concert voor de omroep verzorgen. Tijdens de concerten zijn de straten van Caïro nagenoeg leeg omdat iedereen zich voor de radio verzamelt, wat de concerten een legendarische status oplevert. In daaropvolgende jaren ontwikkelt Oum Kalthoum zich ook tot filmster en speelt ze in verschillende Egyptische speelfilms.

1952
De staatsgreep van 1952 leidt tot de val van het Egyptische koningshuis en definitieve onafhankelijkheid van Groot-Brittannië. Oum Kalthoum onderhoudt een goede band met Gamal Abdel Nasser, die vanaf 1956 president wordt van de jonge Egyptische republiek. Oum Kalthoum zet haar muziek steeds meer in binnen een politieke context. Tegelijkertijd maakt Nasser gebruik van haar populariteit: zijn speeches voor de radio worden vaak tactisch rond de uitzendingen van Oum Kalthoum gepland.
1967
Tijdens de zesdaagse oorlog van juni 1967 lijdt Egypte een verpletterende nederlaag in de strijd met Israël. In de nasleep organiseert Oum Kalthoum in verschillende landen benefietconcerten voor de heropbouw van het Egyptische leger. Ze voert vaak het lied Al-Atlal uit, dat ze een jaar voor de oorlog had uitgebracht. Het wordt een grote hit in het Midden-Oosten. Een jaar na de oorlog, in 1968, wordt in Libanon schrijver Wajdi Mouawad geboren.
1975
Op 3 februari 1975 overlijdt Oum Kalthoum. Haar uitvaart trekt naar verluidt zo’n 4 miljoen mensen naar de straten van Caïro. Twee maanden later breekt in Libanon de burgeroorlog uit. Het begin daarvan wordt gemarkeerd door de gewelddadigheden op 13 april, bekend geworden als ‘zwarte zondag’. Die dag leidt een reeks bloedige confrontaties tot een massamoord als een bus met Palestijnse inzittenden wordt belaagd door een rechts-christelijke militie. Tijdens de vijftien jaar durende oorlog ontvluchten ongeveer een miljoen Libanezen het land, onder hen een tienjarige Wajdi Mouawad met zijn familie, en de ouders van componist Bushra El-Turk.
2002
Via Frankrijk is de familie van Wajdi Mouawad in 1983 in Montreal, Canada terechtgekomen. Daar volgde Mouawad een theateropleiding en ontpopte hij zich tot regisseur en (toneel)schrijver. In 2002 publiceert hij zijn debuutroman Visage retrouvé, deels gebaseerd op zijn eigen jeugdherinneringen. De voorstelling Oum – A Son’s Quest for His Mother is gebaseerd op deze roman en de toneelbewerking die Mouawad daar later zelf van maakte.


Interview met Bushra El-Turk, Kenza Koutchoukali en Wout van Tongeren
Componist Bushra El-Turk, regisseur Kenza Koutchoukali en dramaturg en librettist Wout van Tongeren ontwikkelden samen het concept van Oum – A Son’s Quest for His Mother. Tijdens de tweede repetitieweek reflecteren de makers op hun nieuwe werk-in-wording.
Interview met Bushra El-Turk, Kenza Koutchoukali en Wout van Tongeren
Componist Bushra El-Turk, regisseur Kenza Koutchoukali en dramaturg en librettist Wout van Tongeren ontwikkelden samen het concept van Oum – A Son’s Quest for His Mother. Tijdens de tweede repetitieweek reflecteren de makers op hun nieuwe werk-in-wording.
Oum – A Son’s Quest for His Mother is geïnspireerd door de muziek van Oum Kalthoum. Welke rol speelde haar werk in jullie leven voordat jullie bij dit project betrokken raakten?
Kenza Koutchoukali: “Mijn vader is geboren en opgegroeid in Algerije. In de MONA-regio (Midden-Oosten en Noord-Afrika, red.) wordt wel gezegd: ‘je bent óf van Oum Kalthoum óf van Fairouz’. Mijn vader was een groot fan van de laatste, maar hij had ook een documentaire over Oum Kalthoum op DVD, die nu bij mij in de kast staat.”
“Mijn vader had een complexe relatie tot zijn geboorteland. Doordat Algerije een Franse kolonie was, heeft hij het Franse schoolsysteem doorlopen, inclusief een studie in Parijs. Maar naast de ontwikkelingsmogelijkheden die de Franse bezetting hem bood, was het natuurlijk een gewelddadig en onderdrukkend regime. Dat moet conflicterend zijn geweest, en ik denk dat terug te zien in de wijze waarop de Arabische cultuur soms heel aanwezig was in mijn vaders leven en in andere perioden meer naar de achtergrond bewoog.”
“Mijn bewuste kennismaking met de muziek van Oum Kalthoum was toen ik ernaar luisterde op uitnodiging van Mohamed Aadroun, artistiek directeur van het Amsterdams Andalusisch Orkest. Het bijzondere was dat ik mij meteen thuis voelde in de muziek, met name in de ritmes. Blijkbaar had ik deze muziek vaker gehoord dan ik me bewust was.”
Bushra El-Turk: “Voor mij representeert de muziek van Oum Kalthoum het leven van mijn ouders voor de burgeroorlog. Mijn ouders zijn geboren in Libanon en mijn vader, die wat ouder was, heeft daar de jaren ’50 en ’60 – de periode na de onafhankelijkheid van Frankrijk – echt als een gouden periode beleefd. Oum Kalthoum is een van de grote stemmen van die periode. In 1975 brak de burgeroorlog uit. Een paar jaar later zijn mijn ouders getrouwd en naar Engeland gevlucht, waar ik geboren ben. Toen we na de burgerloorlog het land weer bezochten, was het huis van mijn ouders gehavend maar grotendeels intact. Alle meubels stonden er nog: een interieur dat zelfs voor de oorlog al ouderwets geweest moest zijn. Ik kon me helemaal in die gouden jaren wanen. Ook lagen daar nog tal van platen van Oum Kalthoum. En als ik haar muziek nu hoor, kan ik de geur van dat huis weer ruiken.”
Wout van Tongeren: “Mijn band met Oum Kalthoum is die van de outsider. Door de gesprekken met onze partners van het Amsterdams Andalusisch Orkest en de Meervaart, ontdekte ik hoe aanwezig haar muziek ook in Nederland is, terwijl de meeste mensen zonder wortels in de MONA-regio zich daar nauwelijks bewust van zijn. Ik moest haar muziek eerder gehoord hebben, in een taxi of in flarden die overwaaien uit de woonkamer van mijn achterburen op een zomerdag. En toch voelt dit project als een eerste kennismaking, omdat ik nu pas echt ben gaan luisteren. Voor dit project heb ik mij ingespannen om een muzikale cultuur te leren kennen die afwijkt van de muzikale referenties waarmee ik vertrouwd was. Ik realiseer mij dat veel mensen met een migratieachtergrond voortdurend dit soort inspanningen verrichten, om bruggen te slaan tussen de cultuur die hen thuis gevormd heeft, en de maatschappij waarin van hen verwacht wordt dat ze met heel andere culturele codes bekend zijn.”
Kenza, je was de eerste maker die bij het project betrokken raakte. Hoe gebeurde dat?
Koutchoukali: “Eerder regisseerde ik bij De Nationale Opera Hoe Anansi the stories of the world bevrijdde, geïnspireerd op verhalen uit de West-Afrikaanse en Caribische cultuur. Werkend aan die productie realiseerde ik mij dat ik nog nooit iets gemaakt had waarin mijn eigen biculturele achtergrond direct meespeelde. Daarover raakte ik in gesprek met Mohamed Aadroun en toevallig liepen in die periode ook de gesprekken over een samenwerkingsproject tussen ‘zijn’ Amsterdams Andalusisch Orkest, De Nationale Opera en Meervaart. Zij hadden al bedacht dat het project door Oum Kalthoum geïnspireerd zou moeten zijn. Vervolgens vroegen ze mij om daar verdere artistieke invulling aan te geven.”
En hoe ben je tot het concept voor deze voorstelling gekomen?
Koutchoukali: “Ik wist meteen dat het geen biografische opera moest worden. Hoe zou je zo’n iconische zangeres kunnen representeren in een muziektheatervoorstelling? Liever wilde ik iets doen met de betekenis die Oum Kalthoum heeft voor verschillende generaties, hier in onze samenleving, op dit moment.” “Ik denk dat het heel belangrijk is om je culturele achtergrond te kennen, zodat je deze vervolgens op je eigen manier kunt inbedden in het leven zoals je dat wilt leiden. Maar daarvoor moet het bestaansrecht van die cultuur in je omgeving gedragen worden, en dat is vandaag de dag helaas niet vanzelfsprekend. Zo kwam ik op het idee om een verhaal te vertellen over iemand die worstelt met diens culturele achtergrond en daardoor met zichzelf. En toen suggereerde Wout dat we naar het werk van de Libanese schrijver Wajdi Mouawad zouden kunnen kijken.”
Van Tongeren: “Ik herinner me nog hoe dat ging: we bedachten in een van onze gesprekken een schetsmatig verhaal over iemand die van zijn ouders een stel platen of cassettes met muziek erft en ze eigenlijk wil weggooien, maar dan toch begint te luisteren. Zo raakt die persoon in dialoog met de cultuur van zijn ouders. En toen dacht ik aan Wajdi Mouawad. Thema’s als migratie en de verhouding tussen kinderen en hun ouders staan centraal in zijn werk. We wilden hem benaderen als librettist, maar toen vond Kenza zijn roman Visage retrouvé, waarin hij een prachtig verhaal vertelt over precies de thema’s die we wilden aansnijden.”


Koutchoukali: “Tegelijkertijd wilde ik al langer contact leggen met componist Bushra El-Turk. Via via was ik bekend geraakt met haar werk en toen ik op dit verhaal stuitte, wist ik zeker dat zij de geknipte persoon zou zijn om dit stuk te componeren. Bushra is een componist die haar identiteit als vanzelfsprekend lijkt mee te nemen in wat ze maakt, en dat bewonder ik heel erg. Sommige kunstenaars kiezen er bewust voor om dat weg te stoppen, Bushra niet.”
El-Turk: “Toen Kenza mij benaderde, voelde ik meteen dat ik met haar wilde samenwerken. Er was chemie, deels door gemeenschappelijke interesses, maar ook door persoonlijke raakvlakken: we zijn allebei kinderen van ouders uit de diaspora. En toen Kenza me vertelde over het verhaal van Wajdi Mouawad, voelde ik dat we hiermee iets heel krachtig konden maken.”
“De afgelopen jaren heb ik regelmatig geworsteld met het vormgeven van mijn Arabische wortels in mijn muziek. Als mensen je zien als een Arabsiche componist, verwachten ze ook dat je daar een herkenbare vorm aan geeft in je werk. In vlagen ben ik daarin meebewogen of heb ik me er juist tegen verzet. Ik vind het belangrijk dat mensen verderkijken dan alleen mijn roots, ik ben meer dan dat.”
Wat neem je mee uit de muziek van Oum Kalthoum?
El-Turk: “De muziek van Oum Kalthoum raakt mij heel persoonlijk. Het is niet eenvoudig te werken met materiaal waar je zoveel respect voor hebt. Er is veel dat je intact wil laten, maar gedurende het proces ben ik er ook achter gekomen hoeveel ruimte er in haar muziek zit. De muziek is heel open en ontvankelijk voor her-interpretaties. Dat maakte dat ik een soort kaleidoscopisch werk kon maken: soms staat Oum Kalthoum heel herkenbaar centraal, op andere momenten zijn de elementen die ik aan haar muziek ontleen voor het publiek nauwelijks nog herkenbaar. Het is alsof je kijkt naar een essentie, die volledig wordt geabstraheerd.”
“Haar muziek staat ook bol van de improvisaties; haar concerten waren nooit twee keer hetzelfde. Dat probeer ik mee te nemen in de compositie. Samen met de musici werk ik met verschillende gradaties van improvisatie: van ornamentering op een voorschreven melodie, tot bijna volledig vrije improvisatie.”
Het nummer ‘Al-Atlal’ van Oum Kalthoum heeft een prominente plaats in de voorstelling. Waarom hebben jullie daarvoor gekozen?
El-Turk: “‘Al-Atlal’ is van een indrukwekkende complexiteit, en het heeft een fragmentarische structuur die zich goed leent voor ons project. En tegelijkertijd is het lied temperamentvol en communicatief, wat het heel geschikt maakt voor muziektheater. Toen we ons verder verdiepten in de tekst van ‘Al-Atlal’, wisten we dat het nummer ook op dat vlak goed zou passen: er zijn zoveel zinnen in het lied die een extra dimensie geven aan de gebeurtenissen in de voorstelling. Het lied is eigenlijk een opera in zichzelf, met zijn eigen vertelling, die een wisselwerking aangaat met de muziektheatervoorstelling waarin hij geïntegreerd is.”
Kenza Koutchoukali
“Een canvas waarop iedereen zijn verhaal kan projecteren”
Koutchoukali: “De conceptuele link heeft te maken met de binnenwereld van het hoofdpersonage, Wahab. Hij is op zoek naar verzoening met zijn moeder, van wie hij vervreemd is geraakt, en daarmee verlangt hij ook naar verzoening met met zichzelf. Daartoe moet hij een groot trauma onder ogen zien, waar hij het liefst van weg zou willen blijven kijken. Dat vertaalt zich in zijn relatie tot de muziek: pas als Wahab zich met zijn moeder verzoend heeft, kan hij de muziek van Oum Kalthoum volledig toelaten, en op dat moment breekt ‘Al-Atlal’ ook in een soort ‘pure’ vorm door in de voorstelling.”
“Uiteindelijk is de betekenis van het nummer ook wrang. De titel verwijst naar ruïnes, het nummer gaat over verlies. Dat sluit aan bij wat Oum Kalthoum representeert voor veel mensen, namelijk de band met het land van je voorouders, waar je nooit meer helemaal thuis kunt zijn.”
Was het nooit eng of overweldigend om met deze materie aan de slag te gaan?
El-Turk: “Natuurlijk is het spannend om een stuk te schrijven dat een relatie aangaat met het werk van zo’n grote artiest. Maar dat geldt ook voor andere projecten – als je een strijkkwartet schrijft is daar ook altijd de erfenis van Mozart, Schubert, etcetera. Het kan intimiderend zijn, maar je moet het aangaan. Via dit project heb ik ook de wereld van mijn ouders beter willen begrijpen. Ik heb eindeloos geluisterd naar oude, krakende opnamen van muziek uit de tijd dat zij jong waren. Dit project is voor mij echt een puzzel, waarin we allerlei stukjes in elkaar proberen te passen.”
Koutchoukali: “Inderdaad, dit project voelt als een puzzel, zowel artistiek als persoonlijk. Ik wilde heel graag met deze thematiek aan de slag gaan, maar vroeg me tegelijkertijd af welk recht ik had om met dit materiaal te werken. Ik ken Algerije alleen als het land van mijn vader. Ondanks dat ik hier in Nederland ben geboren en opgegroeid, blijft er altijd iets aan me trekken. Hoe ga je daarmee om als mens? Dat is echt waar dit stuk over gaat. Oum Kalthoum als cultureel fenomeen is een canvas geworden voor iedereen om zijn eigen verhaal op te projecteren. Haar werk leent zich daarvoor – Oum Kalthoum is daarin ontzettend genereus.”
Tekst: Maxim Paulissen

De nalatenschap van Oum Kalthoum
De naam Oum Kalthoum is bij velen bekend, maar wat maakt haar werk zo bijzonder? Musicoloog Lillie Gordon schetst een beeld van de nalatenschap van deze iconische artiest, en gaat in op de betekenis die haar muziek heeft voor talloze mensen in de Arabische wereld en ver daarbuiten.
De nalatenschap van Oum Kalthoum
De naam Oum Kalthoum is bij velen bekend, maar wat maakt haar werk zo bijzonder? Musicoloog Lillie Gordon schetst een beeld van de nalatenschap van deze iconische artiest, en gaat in op de betekenis die haar muziek heeft voor talloze mensen in de Arabische wereld en ver daarbuiten.
‘Al-Atlal’ is in de eerste plaats een melancholisch liefdeslied, zoals zoveel klassieke Egyptische liederen. Als individu leef je mee met de hoofdpersoon, die tussen ‘de ruïnes’ van een voorbije liefde staat. Je luistert vol verwondering en zingt misschien mee wanneer de zangeres je met extreme gevoeligheid en behendigheid meevoert van een verlangen dat “je ribben verbrandt” naar gelukkige herinneringen aan een romantische wandeling over “maanverlichte paden”. En toch, in het lied wordt duidelijk dat dit universele liefdesverhaal over meer gaat dan romantiek. De minnaar smeekt: “Geef me mijn vrijheid, ontketen mijn handen”. Meer dan vijftig jaar later gebruikt men deze zin nog steeds om onvrede met onrechtvaardige regeringen te uiten. (…)
Artiesten als Oum Kalthoum zijn zeldzaam. Haar muziek is een van de grootste artistieke prestaties in de Egyptische (en Arabische) muziekgeschiedenis, maar je hoort haar liederen evengoed geneuried worden in de rij bij de supermarkt of snoeihard door de speakers schallen tijdens een bruiloft. Gedurende haar vijftigjarige carrière en in de decennia daarna is ze de meest herkenbare stem van Egypte en misschien wel van het hele Arabische taalgebied geworden. Hoewel haar verhaal en muziek uitzonderlijk zijn, voelen ze aan als het verhaal van iedereen en vertellen ze een collectieve geschiedenis.
Een eigentijdse esthetiek
Gedurende haar hele carrière zette Oum Kalthoum een unieke mix in van esthetiek en beeldtaal die vakkundig aansloot bij de veranderende tijdgeest. Ze werd geboren in een plattelandsdorp in de agrarische regio van de Nijldelta rond het begin van de 20ste eeuw (ca. 1898-1904). Haar vader, Shaykh Ibrahim, leidde de plaatselijke moskee en zong in de omgeving op religieuze feestdagen en familiegelegenheden. Als kind moest Oum Kalthoum op de plaatselijke school de Koran uit het hoofd leren en voordragen, vaardigheden waar critici later haar verfijnde dictie aan toeschreven. Zelfs als volwassene, nadat Oum Kalthoum een meer kosmopolitische esthetiek had aangenomen, zou haar landelijke, volkse en religieuze opvoeding fans en politici aanspreken die op zoek waren naar een eenvoudige, rechtschapen en uniek-Egyptische culturele vertegenwoordiger.
Na aanvankelijke reserves om zijn dochter in het openbaar te laten optreden uit bezorgdheid over haar reputatie als vrouw, besloot Shaykh Ibrahim uiteindelijk Oum Kalthoum op te nemen in de zanggroep van het gezin. Naar verluidt kleedde haar vader haar aanvankelijk als jongen, meer om zijn eigen ongemak met haar deelname aan de groep te verzachten dan om het publiek voor de gek te houden. Met de groep trad Oum Kalthoum overal in de regio op met religieus repertoire, soms in de huizen van plaatselijke notabelen met verreikende connecties. Haar reputatie als zangeres groeide naarmate de familie steeds verder reisde voor optredens, vaak per trein, waardoor ze haar honorarium kon verhogen en haar familie kon onderhouden.
Aangemoedigd door verschillende mecenassen met goede connecties, verhuisde de familie van Oum Kalthoum begin jaren ’20 naar Caïro. In een golf van stedelijke migratie verhuisden destijds duizenden families van het platteland naar Caïro, het industriële, commerciële en mediacentrum van Egypte. Daar begon Oum Kalthoum voor het eerst op te treden met een klein instrumentaal ensemble (takht), wat haar een onmiskenbaar stedelijk geluid bezorgde. Haar takht bestond uit een aantal van de beste instrumentalisten van Egypte, waaronder violist Sami al-Shawwa en udspeler en componist Muhammad al-Qasabji. Ze organiseerden openbare concerten (een nieuw fenomeen), met een (soms luidruchtig) publiek dat bestond uit Egyptenaren, Europeanen en leden van de Ottomaanse elite. In navolging van de mode van die tijd begon ze ook seculiere liederen te zingen, waarvan sommige botsten met haar imago van plattelandsmeisje. Uiteindelijk liet Oum Kalthoum dat imago achter zich en omarmde ze nieuwe technologieën en modes, terwijl ze een mate van bescheidenheid behield waar andere vrouwelijke artiesten in die tijd minder waarde aan hechtten.
Oum Kalthoum maakte haar eerste opnames aan het begin van de jaren ’20, maar volgens biograaf en etnomusicoloog Virginia Danielson zijn haar opnames uit 1927 de echte start van haar carrière. Liederen als ‘In Kunt ‘Asamih’ (compositie Muhammad al-Qasabji, tekst Ahmed Rami) voldeden aan de tijdsgeest door klassieke kunstzinnigheid, moderne esthetiek en romantische poëzie te combineren. Sinds haar komst naar Caïro kreeg Oum Kalthoum les van de beroemde docent al-Shaykh Abu-l-’Ila Muhammad. Hoewel ze al een volleerd zangeres was, vergrootte deze leraar haar kennis van het Arabische klassieke melodie- en poëzierepertoire, van de techniek van stembeheersing en bovenal van de wijze waarop ze de betekenis van de tekst kon verwerken in haar vocale uitvoering. Tegelijkertijd combineerde Muhammad al-Qasabji in zijn composities tertsen en grote melodische sprongen, die het publiek ‘Europees’ in de oren klonken, met bewegingen die typisch waren voor het Arabische tonale systeem van maqams (toonladders met de bijbehorende overlevering van veelgebruikte frasen en accenten, red.). Ten slotte versmolt Ahmed Rami’s poëzie een zinsbouw die verwant is aan romantische poëzie met beeldspraak die gebruikelijk is in Arabische liederen. Oum Kalthoum combineerde deze elementen met haar vocale expressie, waaronder het zorgvuldige gebruik van schorheid en een breed vibrato, om een mix te creëren die werd ervaren als modern, klassiek en gegrond. Hoewel haar vroege repertoire niet haar meest bekende is gebleven, omvatte het wel het veelzijdige moment waarop het ontstond.
Herhalen en opnieuw vormgeven
Oum Kalthoums bekendheid groeide niet alleen door opnames, maar ook doordat zij andere nieuwe media als radio en film omarmde. Vanaf 1934 begon de Egyptische (nationale) radio haar liederen en uiteindelijk ook haar live optredens op de eerste donderdag van elke maand uit te zenden. Omdat de donderdagavond het begin van het weekend markeerde in overwegend islamitische landen zoals Egypte, kregen deze uitzendingen het karakter van nationale evenementen. Inwoners van Caïro herinneren zich dat de doorgaans luidruchtige en drukke straten van de stad op die donderdagavonden ongewoon stil werden, omdat de meeste mensen zich verzamelden rond hun radio’s thuis of in openbare ruimten, waaronder de duizenden cafés van Caïro. Door deze uitzendingen werd Oum Kalthoum een nationaal ankerpunt, een vast onderdeel van ieders maandelijkse routine, ritme en rituelen. (…)

Oum Kalthoum omarmde ook de film en speelde in de jaren ’30 en ’40 in zes speelfilms. Veel mensen beschouwen deze periode als het hoogtepunt van de Egyptische cinema – en met Caïro als het mediacentrum van de Arabische wereld in die tijd, waren Egyptische films ver buiten de landsgrenzen te zien. Haar films, net als haar liederen, boden een combinatie van moderne en traditionele esthetiek. Waar de helft van haar films historische drama’s waren, legde de andere helft de klassenverschillen en sociaal-culturele spanningen van die tijd bloot. In de film Fatma (1947) speelt Oum Kalthoum een verpleegster die verleid wordt door de broer van een rijke patiënt. Hij trouwt met haar, maar laat haar dan weer vallen, uit afkeer van de arbeiderswijk waar zij onder de inwoners een graag geziene figuur is. Uiteindelijk helpen haar buren haar om de boosdoener aan te klagen. De film plaatst de deugdzaamheid en loyaliteit van de arbeidersklasse in contrast met de losbandigheid en het corrupte gedrag van de rijken, een voorbode van de Egyptische revolutie die slechts vijf jaar later zou plaatsvinden.
In haar films zong Oum Kalthoum voornamelijk korte, gevarieerde liedjes. Deze stonden in schril contrast met haar optredens, waarin ze bekend stond om het verlengen van liederen door middel van herhalingen en variaties. Tegen de jaren ’40 specialiseerde ze zich in een lang liedformat dat vaak ‘ughniyya’ wordt genoemd, een meerdelige compositie met contrasterende instrumentale en vocale secties, waarbij het enige herhaalde materiaal van de oorspronkelijke composities in de laatste paar regels van de vocale delen zit. Het eerder genoemde ‘Al-Atlal’ is een goed voorbeeld van dit type lied. Oum Kalthoum gebruikte haar korte filmliedjes vaak als basis voor deze langere versies, waarbij ze een origineel van vijf minuten soms wel een uur liet duren. (…)
Veranderend politiek landschap
Oum Kalthoums positie als symbool van het nieuwe Egypte is ook verbonden met de wijze waarop ze zich engageerde met het veranderende politieke landschap. Ze kende koning Farouk I en werd in haar vroege jaren door hem onderscheiden. Ondanks aanvankelijke reserves, besloot Gamal Abdel Nasser na zijn revolutie van 1952 om de liefde van het volk voor de ster te benutten en promootte hij haar op grote schaal op de staatsradio. Veel Egyptenaren zagen parallellen tussen de twee figuren, die beiden voortkwamen uit de landelijke arbeidersklasse en uitgroeiden tot symbolen van het moderne Egypte.
Volgens musicoloog Laura Lohman begon Oum Kalthoum zich vanaf de jaren ’50 doelbewust patriottistisch te profileren. Met ‘Concerten voor Egypte’ trad ze op door het hele Midden- Oosten en Europa om geld in te zamelen voor de regering na de nederlaag van Egypte in de zesdaagse oorlog van 1967. Nu zij een internationale superster was, promootte ze de pan-Arabische agenda van Nasser en ontplooide ze ook een aantal humanitaire initiatieven. Naast de overvloedige creativiteit in haar optredens zelf, nam ze ook niet-muzikale stappen om haar publieke imago vorm te geven.
Tarab - Extase
Oum Kalthoum onderscheidt zich misschien wel het meest door haar beheersing van wat al van oudsher het esthetische doel van Arabische kunstmuziek was: tarab. Tarab is een moeilijk te vertalen woord, dat niet volledig kan worden omschreven als ‘betovering’ of ‘extase’. Het beschrijft het gevoel volledig op te gaan in de emotionele inhoud van een kunstwerk, meestal muziek. Zangers worden vaak ‘mutrib’/’mutriba’ genoemd, een woord met dezelfde etymologische oorsprong. (…) Oum Kalthoum bracht al haar invloeden, esthetische keuzes en vaardigheden succesvol samen om toe te werken naar gevoelens van tarab. Het bijwonen van haar optredens en het luisteren naar haar opnames bracht haar publiek diep in vervoering, waardoor er ruimte ontstond om melancholie en emotioneel conflict te beleven. (…)
Nalatenschap
Meer dan veertig jaar na haar dood in 1975 blijft Oum Kalthoum een centrale figuur in Egypte, de Arabische wereld en daarbuiten. Sommige Egyptische radiostations zenden nog steeds op gezette tijden een van haar lange liederen uit. Deze uitzendingen schallen door wijken vanuit de alomtegenwoordige cafés in Caïro, waar veel mensen hun avonden doorbrengen. Haar muziek wordt vertolkt tijdens zangwedstrijden op televisie, door religieuze muziekgroepen en door topzangeressen uit de Arabische wereld, waaronder Nancy Ajram. Er zijns zelfs hologramconcerten van de artiest georganiseerd. Als iemand in Egypte je vraagt: “Wat zegt ‘de dame’?”, word je uitgedaagd om een citaat uit een Oum Kalthoum-nummer te noemen dat bij je huidige situatie past.
De muziek van Oum Kalthoum is vele dingen. Ze is ‘een leerschool’, bestudeerd binnen de meest gerenommeerde Arabische muziekacademies. Haar muziek is een feest, want haar liederen weerklinken tussen hedendaagse populaire liederen op bruiloften binnen alle sociale klassen. Soms draagt haar muziek bij aan een volksrevolutie. Tot slot zijn haar liederen kunstwerken: innovatief, prachtig, alom bekend en innig geliefd.
Tekst: Dr. Lillie S. Gordon, Northern Arizona University
Vertaling en inkorting: Maxim Paulissen
Lees hier het oorspronkelijke artikel : EastEast

Over het werk van Wajdi Mouawad
Het oeuvre van Wajdi Mouawad lijkt een voortdurende uiteenzetting met zijn persoonlijke geschiedenis. Toch overstijgt zijn werk het particuliere: Mouawad transformeert zijn eigen ervaringen in een krachtige literaire vorm met grote zeggingskracht.
Over het werk van Wajdi Mouawad
Het oeuvre van Wajdi Mouawad lijkt een voortdurende uiteenzetting met zijn persoonlijke geschiedenis. Toch overstijgt zijn werk het particuliere: Mouawad transformeert zijn eigen ervaringen in een krachtige literaire vorm met grote zeggingskracht.
Wajdi Mouawad is een van de prominente toneelschrijvers van zijn generatie. Zijn werk is in veel landen uitgevoerd; in Nederland is hij het meest bekend van zijn toneelstukken Vogels (Tous des oiseaux, in 2023 uitgevoerd door ITA) en Branden (Incendies, in 2010 gespeeld door het RO Theater en in 2024/2025 door Toneelgroep Oostpool en Toneelschuur Producties).
Mouawad bracht de eerste tien jaar van zijn leven door in Libanon. In 1978, tijdens de Libanese burgeroorlog, vluchtte hij met zijn familie naar Frankrijk, terwijl zijn vader achterbleef om te werken. Vijf jaar later vestigde het gezin zich in Quebec, Canada. Daar had Mouawad moeite om te aarden – hij spijbelde veel en bracht zijn tijd liever door in de bioscoop – totdat hij auditie deed voor een theateropleiding. Hij werd aangenomen en ontwikkelde zich tot acteur, regisseur en schrijver. Mouawad leidde verschillende theatergezelschappen en is sinds 2016 directeur van La Colline – théâtre national in Parijs.
Het werk van Mouawad ademt een herkenbare, persoonlijke stijl: beeldend, emotioneel geladen en rijk aan monologen. Zijn personages lijken via de taal grip te willen krijgen op hun eigen bestaan en de wereld om hen heen. Des te opvallender is het dat in zijn verhalen vol weelderig sprekende personages ook het zwijgen – de weigering om te spreken – een belangrijke plaats heeft. Zwijgzaamheid van personages sluit communicatie met het publiek echter niet uit: in Oum – A Son’s Quest for His Mother is de hoofdpersoon Wahab voortdurend aan het woord, maar uit zijn monoloog blijkt dat hij tegenover zijn familie juist heel gesloten is.
Door Mouawads toneelstukken en romans heen duiken tal van terugkerende elementen op, zoals tweelingen, spookverschijningen en dierfiguren. Ook thema’s die raken aan zijn persoonlijke geschiedenis keren steeds terug: migratie, gebroken families en de doorwerking van verlies en geweld. Veel van Mouawads teksten verwijzen impliciet of expliciet naar de burgeroorlog die hij als kind meemaakte. Dat geldt ook voor de teksten die aan de oorsprong liggen van de muziektheaterproductie Oum – A Son’s Quest for His Mother.
Het verhaal van Wahab
Het libretto van de voorstelling is gebaseerd op Mouawads toneelstuk Un obus dans le coeur (‘Een bom in het hart’), dat op zijn beurt een bewerking is van zijn romandebuut Visage retrouvé (‘Hervonden gezicht’). De roman volgt het perspectief van Abdelwahab, door iedereen Wahab genoemd. In het eerste hoofdstuk, ‘Le temps’ (‘De tijd’), beschrijft Wahab een zorgeloze kindertijd die abrupt eindigt wanneer hij getuige is van een gruwelijke moordpartij. Zijn familie besluit te vluchten voor de oorlog die nu is uitgebroken: “Morgen nemen we het vliegtuig. Een ver, regenachtig land wacht op me. Ik zou zo graag niet meer ‘ik’ willen zeggen, me nergens meer mee inlaten. Ik zou zo graag willen dat iemand ‘hij’ voor me zegt. Mij van mezelf ontdoet.”
De volgende twee hoofdstukken zijn inderdaad in de derde persoon geschreven. Ze beslaan een periode van enkele dagen in Wahabs nieuwe thuisland, een paar jaar na de vlucht. In ‘La peur’ (‘De angst’), krijgt hij op zijn veertiende verjaardag een voordeursleutel, een bevestiging van zijn gegroeide zelfstandigheid. De dag neemt echter een griezelige wending als Wahab, thuisgekomen uit school, ontdekt dat zijn moeder een ander, volkomen vreemd gezicht gekregen heeft. Radeloos loopt hij weg van huis.
Het hoofdstuk ‘La beauté’ (‘De schoonheid’) beschrijft zijn tocht door een winters landschap. Wahab beleeft de overweldigende, rauwe kracht van de natuur en heeft een wonderlijke ontmoeting met een zwijgend meisje. Wanneer de politie hem terugbrengt naar huis, klampt hij zich vast aan de ervaring van de schoonheid die hij heeft teruggevonden nadat zij in zijn kindertijd door het oorlogsgeweld was weggevaagd.
In het laatste hoofdstuk, ‘La colère’ (‘De woede’), is Wahab negentien en een beginnende schilder. De terugkeer naar de ik-vorm suggereert dat hij meer grip heeft gekregen op zijn leven. Toch blijft de transformatie van zijn moeder een raadsel en draagt hij het trauma van zijn jeugd nog altijd met zich mee. Het toneelstuk en de muziektheatervoorstelling volgen grotendeels de lijn van dit vierde hoofdstuk: Wahab is op weg naar het ziekenhuis waar zijn moeder op sterven ligt. In een stroom van woorden – doordrenkt van woede – reflecteert hij op zijn leven. Bij het doodsbed van zijn moeder ondergaat Wahab ten slotte een louterende ervaring en begrijpt hij eindelijk het raadsel van haar gedaanteverandering, waarna hij zich met zijn verleden kan verzoenen.


Woede als erfenis
Woede, de titel van het laatste hoofdstuk, is een van de terugkerende thema’s in Mouawads oeuvre. In een interview in 2019 zegt hij hierover: “Die woede heeft niets met redelijkheid te maken. Ze grijpt me aan, ze houdt me in haar greep. Die woede is niet de mijne, ik heb haar geërfd van een hele cultuur, van een hele generatie die de burgeroorlog heeft meegemaakt en nooit de kans kreeg haar te uiten. Ik ben de erfgenaam van die woede en heb ervoor gekozen een deel van mijn leven te wijden aan de expressie daarvan. (…) Ik voel mezelf de bewaarplaats van een oeroude woede die voorafgaat aan die van mijn generatie en haar overstijgt; schrijven is een plaats om die woede te herinneren.” (Études, maart 2019)
Mouawads schrijverschap lijkt in veel opzichten een reactie op het geweld dat hij als kind meemaakte en de haat die daaraan ten grondslag lag. In een recent interview met Le Monde zegt hij dat zijn ballingschap hem iets belangrijks heeft gegeven, namelijk: “Het verlangen en de nieuwsgierigheid om hen op te zoeken die ik had geleerd te haten, dat wil zeggen, de vreemdeling, de ander. Zoals veel Libanezen, heb ik geleerd te geloven dat degenen die niet waren zoals ik een bedreiging vormden, dat wij de slachtoffers waren en zij de beulen. Ik had het verlangen toenadering te zoeken tot de soennieten, de sjiieten, de Palestijnen, de Israëliërs, de joden, al diegenen die ik had leren haten. Niet alleen had ik de wens hen te ontmoeten, ik heb hen ook tot de hoofdpersonen van mijn stukken gemaakt. De vraag naar verzoening, naar harmonie is echt door de ballingschap ontstaan.” (Le Monde, 3 november 2024)
Een aanslag op de toeschouwer
Mouawads onderkenning van gevoelens als woede en haat in zichzelf en zijn streven om in weerwil van die gevoelens de ‘ander’ te leren kennen, geven zijn teksten een grote relevantie. En precies hierin krijgt zijn werk, terwijl het wortelt in hoogstpersoonlijke ervaringen, een zeggingskracht die het particuliere overstijgt. Het geeft uitdrukking aan gevoelens die, wanneer ze worden genegeerd, gemakkelijk tot agressie leiden. Dit is literatuur die in de plaats springt van het geweld, niet door de onderliggende emoties te sussen, maar door ze een stem, een artistieke uitdrukking te geven. Zijn teksten transformeren het reële geweld dat in de samenleving op de loer ligt tot een esthetische ‘aanslag’ op de toeschouwer: “Op symbolische wijze wilde ik aanslagen plegen: ik wilde bommen laten vallen in de hoofden van mensen. Die bom, dat was het verhaal en de emotie die het overbracht. Ik wilde dat de toeschouwers de voorstelling geschokt, verbrijzeld zouden verlaten.” (Études, maart 2019)
Deze ‘aanvalspoetica’ is niet cynisch of nihilistisch. Mouawad laat zijn toneelstukken vaak hoopvol eindigen: getroebleerde personages vinden gemoedsrust, trauma’s die van ouders op kinderen werden doorgegeven, lijken geheeld te kunnen worden. “Het komt er uiteindelijk op neer hoe je je verhaal besluit te eindigen. Ik wil geen meedogenloos einde maken, want ik ben geen pessimist” (Sens-Dessous, januari 2007). In het huidige tijdsgewricht, waarin de polarisatie toeneemt en ook het veilige West-Europa direct betrokken dreigt te raken bij gewelddadige conflicten, is Mouawads werk, dat de ‘vreemde’ opzoekt en de schaduwzijden van de mens onderkent, urgenter dan ooit.
Tekst: Wout van Tongeren