‘Mata Hari fabuleerde haar eigen leven bij elkaar, creëerde haar eigen realiteit’

12 oktober 2021

Interview met Ted Brandsen

Het Nationale Ballet viert zijn zestigste verjaardag met een seizoensprogramma dat geheel uit producties van Nederlandse bodem bestaat. Meesterwerken van Hans van Manen en Toer van Schayk, nieuwe creaties van jonge, veelbelovende én internationaal bejubelde choreografen, en natuurlijk ook diverse avondvullende balletten. Naast ‘all-time favorite’ Notenkraker & Muizenkoning en een compleet nieuwe, eigen productie van het negentiende-eeuwse ballet Raymonda brengt het gezelschap ook Mata Hari terug, het succesvolle ballet dat artistiek directeur Ted Brandsen in 2016 creëerde, gebaseerd op het leven van een van de meest iconische vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis. “Want”, zegt Brandsen, “het is belangrijk dat we ons als Nationale Ballet niet alleen in het puur dansante, abstracte repertoire vernieuwen, maar dat we ook nieuwe, eigen verhalen vertellen, verhalen die ons onderscheiden van andere gezelschappen in de wereld.”

Ted Brandsen herinnert het zich nog goed. Hoe hij ruim twintig jaar geleden, als versbakken artistiek directeur van het West Australian Ballet, zocht naar inspiratie om bij het gezelschap in Perth een nieuw repertoire op te bouwen. “Tot dan toe had ik vooral abstracte balletten gemaakt, maar ik realiseerde me daar, nota bene aan de andere kant van de wereld, opeens hoezeer mijn collega-dansers en ik in de jaren daarvoor keer op keer geraakt werden door Rudi van Dantzigs Romeo en Julia. Door het verhaal, door de enorme zeggingskracht en alle emoties die eruit spreken. In díe herinnering, in dat sterke gevoel dat Rudi’s ballet daar ter plekke weer bij mij opriep, vond ik de inspiratie voor mijn eerste eigen verhalende ballet: Carmen.”

 

Een voorkeur voor sterke vrouwen

Brandsens Carmen werd een hit. Het ballet werd in 2000 onderscheiden met de Australian Dance Award, was te zien op de Australische televisie en bleek, na Brandsens terugkeer bij Het Nationale Ballet in 2002, ook in Nederland een publieksfavoriet. Brandsen had – naast de pure dansstukken die hij ook bleef maken – zijn weg naar het verhalende repertoire gevonden. Na Carmen volgden onder meer Pulcinella, Coppelia en, in 2016, Mata Hari, gebaseerd op het leven van de Friese Margaretha Zelle, alias Mata Hari, die net als het roman-, film-, opera- en balletpersonage Carmen een sterke, onafhankelijke vrouw was.

“Ik voelde”, zegt Brandsen, “al jaren een fascinatie voor Margaretha Zelle. Ik houd van vrouwen die niet aan het standaard plaatje voldoen, die zich onttrekken aan de norm, die hun eigen weg kiezen en daarmee niet zelden geschiedenis hebben geschreven. Voor mij past Mata Hari in die categorie, net als bijvoorbeeld Madame de Staël, Queen Elizabeth I, Eleanor Roosevelt en Aletta Jacobs.”

Het was daarnaast vooral ook de manier waarop Zelle de regie over haar eigen leven voerde die hem buitengewoon intrigeerde. “Vanaf haar tienerjaren kreeg ze het nodige te verduren: haar vader verliet zijn gezin nadat zijn winkel failliet was gegaan, kort daarna overleed haar moeder, ze belandde in een ongelukkig huwelijk, haar zoontje kwam om onduidelijke redenen om het leven en vervolgens werd haar dochter – het enige mooie wat ze nog in haar leven had – haar ook nog eens ontnomen. Maar geen van die gebeurtenissen leek haar enorme levenskracht te kunnen temmen. In plaats van bij de pakken neer te gaan zitten, transformeerde ze zichzelf steeds opnieuw. Elke keer als haar rol was uitgespeeld, vond ze zichzelf in feite opnieuw uit, als een Madonna of Lady Gaga avant la lettre. Het gewone, reële leven was voor haar te klein, in plaats daarvan fabuleerde ze haar eigen leven bij elkaar, maakte dat leven groter, creëerde haar eigen realiteit.”

 

Snelstromende rivier

Het was, zegt Brandsen terugkijkend, een niet geringe uitdaging om een productie over Zelles turbulente leven te maken. “De vraag was natuurlijk hoe we dat leven, die snelstromende rivier die haar leven was, in dans konden vertellen, en waarom dat juist in dans moest gebeuren. Hoe konden we dat op zo’n manier doen dat het niet op een betere manier gedaan had kunnen worden? Dat was een heel enerverend proces.”

De eerste ‘hobbel’ die je, zegt Brandsen, bij verhalend ballet moet nemen is, dat je de toeschouwer als het ware moet losweken van zijn alledaagse kijk op dingen, van zijn gebruikelijke referentiekader. “Dat geldt ook voor opera. Je moet een zekere ‘suspension of disbelief’ creëren, want zodra mensen gaan denken: ‘Goh, wat doet die dame daar raar op die spitzen’, dan werkt het niet. Ik heb in het verleden zelf wel regelmatig dat soort balletten gezien, waarin alles heel letterlijk werd verbeeld, tot en met de tapijten en tafelkleedjes toe – als een Engels kostuumdrama op spitzen. In mijn visie moet er in verhalend ballet echter sprake zijn van een zekere mate van abstractie, waarbij het publiek tegelijkertijd wel het verhaal en jouw insteek als choreograaf goed moet kunnen volgen. Om tussen die twee de juiste balans te vinden, is en blijft een spannend spel.”

Mata Hari
Maia Makhateli | Foto: Marc Haegeman
Mata Hari
Anna Tsygankova en Artur Shesterikov | Foto: Marc Haegeman

Filmische ‘flashes’

Wat Brandsen, librettiste Janine Brogt, componist Tarik O’Regan, kostuumontwerper François-Noël Cherpin en decor- en lichtontwerpers Clement & Sanôu in hun productie vooral tot uitdrukking wilden brengen, was het aspect van de ‘maakbaarheid’ dat Margaretha Zelles leven kenmerkte. Brandsen: “Onze productie is geen historische verhandeling, geen opsomming van ‘toen gebeurde dit en toen dat’, en de voorstelling belicht ook niet slechts één periode of incident uit haar leven. Er is zó veel gebeurd, ze is op zó veel plekken geweest, heeft zó veel drama’s meegemaakt. Dat koortsachtige, dat jachtige, dat sneller-dan-je-kunt-bijhouden-verloop der dingen wilden we ‘pakken’. Daarom kozen we voor een libretto dat haar leven in flashes beschrijft. In korte, elkaar snel opvolgende scènes die veelal op een filmische manier in elkaar overlopen.”

Brandsen en librettiste Janine Brogt bespraken uitvoerig welke ‘kernmomenten’ er getoond moesten worden. Brandsen: “Zo wilde ik bijvoorbeeld per se Mata Hari’s auditie bij Serge Diaghilev in de voorstelling hebben. Al werd ze niet aangenomen, ze nam haar danskunst zeer serieus. In Nederlands-Indië maakte ze al uitvoerig studie van de Indiase dans en in Parijs trainde ze dagelijks enkele uren. Die link met ‘onze’ wereld (de balletwereld – red.) maakte haar natuurlijk voor mij ook interessant. Ik had”, zegt Brandsen schertsend, “geen ballet kunnen maken over bijvoorbeeld Marie Curie.”

Gaandeweg ontstond zo een raamwerk, waarin Brandsen en Brogt vastlegden bij welke scènes groot uitgepakt zou worden – omdat ze zich goed voor een choreografie lenen – en welke scènes meer als overgangsfragmenten zouden dienen. Brandsen: “Maar voor beide geldt: geen enkele scène staat los van de ander, ze zijn allemaal nodig om de loop van het verhaal goed te kunnen volgen.”

 

Viering van de dans

Brandsen kijkt ‘met veel dankbaarheid’ terug op het creatieproces van Mata Hari. “Het was een intense periode, waarin we met veel focus aan deze nieuwe voorstelling hebben kunnen werken. De samenwerking met Anna Tsygankova (die de rol van Mata Hari tijdens de wereldpremière danste – red.) was enorm inspirerend en ook het werken met de andere Mata Hari’s én met de hele dansersgroep heb ik als een geschenk ervaren. Aanvankelijk werkten we in de studio met een elektronisch tapeje van Tarik O’Regans muziek, later met een pianoscore, maar het moment waarop we – pas tijdens de eerste toneelrepetities – de volledige orkestratie hoorden, was ronduit fantastisch. Alles samen te zien komen – dansers, decor, kostuums, orkest – dat was heel bijzonder om mee te maken.”

Minstens net zo bijzonder is het, zegt hij, om de productie nu weer terug te halen. “We hebben allereerst drie nieuwe Mata Hari’s en een flink aantal nieuwe jongens die de rol van haar minnaars vertolken. Al die dansers moeten we dus op tijd klaarstomen voor hun belangrijke rol, dat maakt het repetitieproces spannend en uitdagend.”

“Daarnaast is dit de eerste grote productie die we sinds de uitbraak van de coronapandemie uitbrengen. Bijna het hele gezelschap, zo’n zeventig dansers, staat straks op het toneel en in de orkestbak zitten ook nog eens zo’n zeventig musici. Het is bijna onwerkelijk – balletmeesters komen vol ongeloof naar mij toe: “Heb ik straks echt een repetitie met 57 dansers?” – en tegelijkertijd is het ook heel vertrouwd. Na lange tijd vooral in kleine groepjes te hebben gewerkt, is het heerlijk dat iedereen – dansers, musici, staf – weer samen is, dat iedereen betrokken is. Ik zie het als een viering van onze kunstvorm, een viering van waar iedereen in Nationale Opera & Ballet voor staat, van de kostuumafdeling tot de belichtingsdienst en van de rekwisietenafdeling tot toneeltechnici. Ik ben zó blij dat we er weer zijn, dankbaar voor alle steun die we van ons publiek en van de overheid hebben ontvangen, en ik hoop echt dat de bezoekers hun weg terug naar het theater weten te vinden, dat de dansers weer voor volle zalen mogen optreden.”

Zijn kijk op Mata Hari is in de afgelopen vijf jaar niet zo zeer veranderd als wel bevestigd. “Als mensen voorheen überhaupt al een beeld van Mata Hari hadden, dan was dat meestal een beeld van een zwoel, slecht, doortrapt iemand, een harteloze mannenverslindster en een gewiekste spionne. Zo hebben wij haar in onze productie bewust niet willen neerzetten. Voor ons was ze meer een slachtoffer van de situatie: het was oorlogstijd, het ging slecht in Frankrijk, men had behoefte aan een zondebok en vond die in deze voormalige vedette, deze seksueel vrijgevochten vrouw, die zich anders gedroeg dan in die tijd van vrouwen werd verwacht. Bij de herdenking van haar honderdste sterfdag, in 2017, zijn veel voorheen gesloten archieven geopend en nu wordt het beeld, zoals wij dat geschetst hebben, in feite bevestigd en onderschreven. Mijn fascinatie voor haar is daardoor ook onverminderd groot. Ze was geen ‘slechterik’, ze was iemand die alles aangreep om te overleven en, ondanks alle tegenslagen, iets te maken van haar leven. Elke keer als dingen misgingen en ze voor de zoveelste keer naar beneden werd getrapt, klom ze toch weer omhoog.”

Tekst: Astrid van Leeuwen