mariavespers_0

Mariavespers: mystiek en sensueel

8 juni 2017

Tekst: Frits Vliegenthart

Monteverdi was niet alleen de eerste belangrijke operacomponist, ook blies hij de geestelijke muziek van zijn tijd nieuw leven in. In zijn Mariavespers combineerde Monteverdi de oude, strenge compositiestijl met de moderne, vrije manier van toonzetten waaruit het muziektheater was ontstaan, en creëerde daarmee een indrukwekkende staalkaart van zijn compositietalent. Frits Vliegenthart licht de muziek toe in relatie tot het leven en de loopbaan van deze veelzijdige componist.

"Voor de Allerheiligste Maagd: een mis voor zes stemmen, en vespers te zingen door meerdere stemmen plus een aantal geestelijke concerten, geschikt voor kapellen of privévertrekken van vorsten. Werken van Claudio Monteverdi, recentelijk geschreven en opgedragen aan Zijne Heiligheid Paulus V, Pontifex Maximus, te Venetië, bij Ricciardo Amadino, 1610."

Zo luidt de tekst op het titelblad van de originele partituur van de bundel waarvan Monteverdi’s Vespro della Beata Vergine deel uitmaakt. Hoewel in Venetië gedrukt, zijn deze Mariavespers − gezien het jaartal en de opdracht aan de paus − in eerste instantie niet specifiek verbonden met die stad, en evenmin met de San Marco, zoals vaak wordt gedacht. Pas vanaf 1613 zou Monteverdi daar werkzaam zijn.

Zijn loopbaan begon in zijn geboorteplaats Cremona, waar hij studeerde bij de maestro di cappella van de kathedraal, Marc’Antonio Ingegneri. Kennelijk was Monteverdi (geboren in 1567) een snelle leerling, want al in 1582 verscheen een bundel driestemmige motetten van zijn hand, de Sacrae cantiunculae tribus vocibus, en nog geen jaar later een bundel canzonetta’s.

MANTUA

Tussen de publicaties van zijn Tweede madrigaalboek (1590) en het Derde madrigaalboek (1592) trad Monteverdi in dienst van de muziekminnende hertog van Mantua, Vincenzo Gonzaga, aan wiens hof wie hij in 1601 werd bevorderd tot maestro di cappella. L’Orfeo, zijn eerste opera, ging in 1607 in Mantua in première, gevolgd door onder meer L’Arianna en Il ballo delle Ingrate (beide 1608).

Na het overlijden van Vincenzo Gonzaga werd Monteverdi in 1612 ontslagen, waarna zijn leven zich voornamelijk in Venetië zou afspelen. Hier kreeg hij als maestro di cappella van de San Marco de opdracht de kerkmuziek nieuw leven in te blazen: hij bracht het koor weer op sterkte, koos nieuwe solisten en stelde een vast instrumentaal ensemble aan. Verder componeerde hij veel liturgische muziek.

PROBLEMEN

In de jaren 1620 werd het contact met Mantua min of meer hersteld, wat leidde tot een aantal opdrachten. Tussen 1630 en 1640 componeerde Monteverdi weinig nieuwe werken. Daarna volgden onder andere de opera’s Il ritorno d’Ulisse in patria (1640) en L’incoronazione di Poppea (1642), beide voor Venetië. Hij overleed in 1643 te Venetië, kort na een bezoek aan Cremona.

‘‘Hij voelde zich ondergewaardeerd en vroeg de hertog om ontslag, hetgeen werd afgewezen’’

Reeds vóór de dood van Vincenzo Gonzaga had Monteverdi in Mantua veel problemen ondervonden. De jaren 1607 en 1608 waren wel heel somber. Zo stierf in 1607 zijn vrouw, de hofzangeres Claudia Cataneo, de componist achterlatend met twee zoons. Zijn inkomen was al niet hoog, Claudia’s salaris was nu weggevallen en het hof was traag met betalen. Extra werk vanwege de feestelijkheden rond het huwelijk van Francesco Gonzaga met Margherita di Savoia leidde bijna tot een complete instorting. Ook het moerassige klimaat bekwam hem slecht. Om op verhaal te komen reisde Monteverdi af naar zijn vader in Cremona. Hij voelde zich ondergewaardeerd en vroeg de hertog om ontslag, hetgeen werd afgewezen. Een salarisverhoging deed hem begin 1609 naar Mantua terugkeren, maar zijn ontevredenheid was niet weggenomen.

NAAR ROME

Zou het Monteverdi aan een ander Italiaans hof beter zijn vergaan? Deze vraag moet hij zichzelf ook gesteld hebben, om te concluderen dat de problemen waarschijnlijk overal dezelfde zouden zijn en dat zijn enige kans om vooruit te komen een aanstelling was aan een belangrijke kerk. Als promotiemateriaal liet de componist een representatieve bundel geestelijke werken drukken, waaronder een a cappella mis en de Mariavespers. De mis is geschreven in de oude, strenge contrapuntische stijl (‘prima prattica’), de vespers inclusief de geestelijke concerten in de moderne stijl (‘seconda prattica’).

Met deze indrukwekkende staalkaart van zijn veelzijdige compositietalent begaf Monteverdi zich in november 1610 naar Rome, om hem persoonlijk aan paus Paulus V te overhandigen. Behalve een baan voor zichzelf probeerde Monteverdi voor zijn zoon een plaats op het Romeinse seminarie te bemachtigen. Geen van beide pogingen leverde echter iets op. Pas in 1613 oogstte Monteverdi succes, toen hij dankzij zijn mis en vespers de positie van kapelmeester aan de Venetiaanse San Marco-basiliek in de wacht wist te slepen.

‘‘Met deze indrukwekkende staalkaart van zijn veelzijdige compositietalent begaf Monteverdi zich in november 1610 naar Rome, om hem persoonlijk aan paus Paulus V te overhandigen’’

Dat hierbij de bundel uit 1610 een doorslaggevende rol speelde, blijkt uit het document waarmee de procuratoren van de San Marco op 19 augustus 1613 zijn aanstelling onderbouwden. Niet alleen hadden zij de partituur bestudeerd maar ook het klinkend resultaat gehoord. Uit rekeningen voor musici en transport van instrumenten blijkt verder dat er in augustus 1613 muziek van Monteverdi is gerepeteerd in de San Giorgio Maggiore en vervolgens uitgevoerd in de San Marco. Daar moeten de Vespers een machtige indruk hebben gemaakt, mede door de mogelijkheid om de koren verspreid in de ruimte op te stellen.

VIJF PSALMEN

De Vespro della Beata Vergine valt uiteen in twee delen. Het eerste bestaat uit een ingressus (intreekoor) en vijf koorpsalmen, met daartussen geestelijke concerten voor een of meer solisten, waarna het tweede deel volgt, bestaande uit de Sonata sopra ‘Sancta Maria ora pro nobis’, de hymne Ave maris stella en het Magnificat. Het intreekoor Domine ad adjuvandum me (Psalm 69:2) verwijst expliciet naar Mantua: we horen in het orkest de feestelijke toccata uit L’Orfeo, terwijl het koor zingt op een telkens herhaald akkoord. De vijf psalmen zijn geschreven op basis van een gregoriaanse kernmelodie (cantus firmus), die duidelijk herkenbaar is wanneer zij in lange noten wordt gezongen door een van de koorstemmen.

Magnificat uit Monteverdi's Mariavespers door De Nationale Opera

Magnificat

In Psalm 110/109 (volgens de Vulgaat-vertaling) Dixit Dominus wisselen imitatieve zettingen van de cantus af met gereciteerde akkoordblokken. Laudate pueri (Psalm 113/112) lijkt aanvankelijk een traditionele polyfone compositie maar laat vervolgens Monteverdi’s moderne kant horen in de solistische passages. Daarin is veel aandacht voor de tekst, zoals blijkt uit de illustratieve toonladders op ‘excelsus’ (verheven) en ‘coelos’ (hemelen). Ook Laetatus sum (Psalm 122/121) is rijk aan contrasten. Een levendige ‘wandelende’ continuobas stuwt het geheel voort. Curieus is het Lombardische ritme (kort-lang) op het woord ‘propter’, mogelijk een herinnering aan de zigeunermuziek die Monteverdi in 1595 in Hongarije zou hebben gehoord toen hij Vincenzo Gonzaga daarheen vergezelde.

‘‘Twee koren van sopranen, alten en bassen worden in het midden met elkaar verbonden door een cantus firmus in lange noten, gezongen door de tenoren’’

Met zijn dubbelkorige opzet is het majestueuze Nisi Dominus (Psalm 127/126) van alle onderdelen van de Vespro het meest Venetiaans getint. Daarentegen verraadt het dynamische Lauda Jerusalem (Psalm 147:12-20) de invloed van Giaches de Wert, Monteverdi’s voorganger in Mantua: het bevat vele syncopen en de progressieve harmonie is hier en daar chromatisch gekleurd. Twee koren van sopranen, alten en bassen worden in het midden met elkaar verbonden door een cantus firmus in lange noten, gezongen door de tenoren.

DE GEESTELIJKE CONCERTEN

De solistisch bezette geestelijke concerten tonen een ongeremd progressieve Monteverdi. Doorgaans is L’Orfeo niet ver uit de buurt. Het solomotet Nigra sum is gebaseerd op het Hooglied (1: 5,4 en 2:10-12). Hoewel in dit expressieve deel een vrouw aan het woord is, is de partij geschreven voor een tenor. Dit hoeft geen verbazing te wekken als we ons realiseren dat de kerkkoren destijds uitsluitend met knapen en mannen bezet waren. Ook gaat het hier niet om een min of meer realistische rolverdeling, zoals in een opera. Beeldende details zijn de toonschilderingen van het woord ‘surge’ (sta op) en de lange noten op ‘tempus putationis’ (tijd om te snoeien). Ook het lieflijke duet Pulchra es voor twee sopranen gaat terug op het Hooglied (6:4,5). Hier wordt de tekst van één persoon twee personen in de mond gelegd.

Magnificat uit Monteverdi's Mariavespers door De Nationale Opera

Nigra Sum.

‘‘Niet alleen is de virtuositeit in dit rijk versierde ensemble imponerend, maar ook de harmonie, die door uitgestelde oplossingen van schurende dissonanten een enorme spanning oproept’’

Een van de hoogtepunten uit de Mariavespers is het terzet Duo Seraphim (naar Jesaja 6:3 en 1 Johannes 5:7-8). Niet alleen is de virtuositeit in dit rijk versierde ensemble imponerend, maar ook de harmonie, die door uitgestelde oplossingen van schurende dissonanten een enorme spanning oproept. Vol betekenis is het inzetten van twee of drie stemmen: twee tenoren roepen elkaar als serafijnen het ‘Sanctus’ toe, waarna een derde zich bij hen voegt op het moment dat er wordt gezongen over de Drie-eenheid (‘Tres sunt’). Op ‘unum’ zingen de drie unisono, waarna de virtuositeit uit het begin terugkeert op het nu driestemmig gezette ‘Sanctus’.

Het duet Audi coelum (geen Bijbeltekst) doet weer sterk aan L’Orfeo denken, onder meer door het echo-effect, dat aan belangrijke woorden extra reliëf geeft. Door middel van een levendig vraag-en-antwoordspel wordt hier de persoon van Maria geintroduceerd.

MARIA

Het tweede deel staat geheel in het teken van Maria. Als opening klinkt de Sonata sopra ‘Sancta Maria ora pro nobis’. Terwijl het instrumentale ensemble een levendige ‘canzone alla francese’ speelt, zingen de koorsopranen in deze litanie elfmaal dezelfde tekst. Na de strofisch gezette hymne Ave maris stella − waarin dubbelkoor, de twee koren apart en solisten elkaar afwisselen − volgt het Magnificat, de lofzang van Maria nadat de aartsengel Gabriel de geboorte van Jezus heeft aangekondigd (Lucas 1:46-55).

Het Magnificat bestaat uit twaalf afzonderlijke verszettingen, waarin een weelde aan contrasten voorbijtrekt. In het grootse openingskoor zingt de eerste sopraan de cantus firmus waarop het hele Magnificat is gebaseerd. Deze gregoriaanse kernmelodie keert vervolgens in alle delen van Maria’s lofzang terug: in de alt (‘Et exsultavit’, ‘Quia fecit’, ‘Fecit potentiam’, ‘Sicut locutus est’), de tenor (‘Quia respexit’, ‘Et misericordia’, ‘Deposuit’, ‘Suscepit Israel’) en de sopraan (‘Esurientes’, ‘Gloria Patri’, ‘Sicut erat’).

De bindende kracht van de cantus firmus maakt het Magnificat tot een sterke eenheid en zorgt voor een grote spanningsboog. Aldus krijgt Monteverdi’s monumentale Vespro della Beata Vergine, van begin tot eind doortrokken van een zowel mystieke als sensuele gloed, een waardige finale.

 

Dit artikel is gebaseerd op een eerdere toelichting voor de ZaterdagMatinee en werd gepubliceerd in Odeon 106.