Toer van Schayk, Timothy van Poucke, Jozef Varga en Martin ten Kortenaar

Licht aan het einde van de tunnel

13 september 2021

7e Symfonie is een van de meest succesvolle choreografieën van Toer van Schayk. Hij maakte het ballet in 1986, vlak voor de verhuizing van Het Nationale Ballet van de Amsterdamse Stadsschouwburg naar Het Muziektheater, en ontving er een klein jaar later de Choreografieprijs van de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties voor.

Tekst: Astrid van Leeuwen 

 

De jury prees Van Schayk omdat hij zich met zijn creatie niet alleen ‘handhaaft naast de schitterende muziek van Beethoven, maar dat hij aan die muziek zelfs een nieuwe dimensie heeft gegeven als een ware ‘apotheose van de dans’’ – daarmee verwijzend naar Wagner die dezelfde woorden gebruikte om de loftrompet te steken over Beethovens muziek.

Door velen werd Van Schayks 7e Symfonie beschouwd als een keerpunt in het ‘tot dan toe vooral donkere en dreigende oeuvre’ van de choreograaf. De VSCD-jury schreef dat het ballet ‘flonkert van dans waar tomeloze levenslust en standvastig optimisme van afstralen’ en de vrijwel unaniem enthousiaste danscritici bestempelden de choreografie als ‘de meest vrolijke, meest optimistische en meest zorgeloze’ in de carrière van Van Schayk. Zelf zag de choreograaf dit echter een stuk genuanceerder: “Beethoven schreef zijn 7e Symfonie in een zeer duistere periode van zijn leven. Aan de Napoleontische oorlogen leek geen einde te komen. Zijn stad, Wenen, was voor de zoveelste keer onder vuur genomen en Beethoven had zijn huis moeten verlaten. Drie delen van zijn 7e Symfonie getuigen van een zoeken, een streven naar een optimistisch toekomstbeeld.”

Van Schayk hoorde in de muziek ‘de stem van een bijna tot obsessie opgevoerd idealisme’. De choreograaf beschouwt 7e Symfonie als zijn meest autobiografische ballet. “Waarschijnlijk ben ik net als Beethoven op zoek naar het licht aan het einde van de tunnel. Dat was al zo toen ik als kind, na beëindiging van de Tweede Wereldoorlog, heilig geloofde dat alles nu beter en goed zou worden.”

Voor zijn 7e Symfonie gebruikte Van Schayk twintig dansers, onder wie, in de premièrebezetting, een groot aantal toenmalige solisten van Het Nationale Ballet. Gedragen door het krachtige, stuwende ritme van de muziek wervelen de dansers in de groepsdelen over het toneel, in een golfstroom van in elkaar hakende bewegingen, samengevlochten tot gecompliceerde, ingenieuze patronen. Zelfs in de meest dynamische en onstuimige delen toont de choreograaf zich een begaafd ‘beeldhouwer’, met fraai uitgewerkte en nauwkeurig gepolijste bewegingsfrasen.

Ligt in het eerste, derde en vierde deel van het ballet de nadruk op ensembledansen, het tweede deel van de choreografie laat een aaneenschakeling van duetten zien, waarbij Van Schayk – in navolging van de in dit deel langzamere, meer beschouwende muziek – een emotioneel portret schetst van mensen die elkaar uiteindelijk niet kunnen bereiken, hoezeer ze er ook hun best voor doen.