Prins Igor_0_0

Sprookjesachtige erfenis

30 maart 2021

De exotische sporen in de muziek van de Russische school, waren grotendeels afkomstig uit de gangbare voorraad 'oosterse klanken' − sensuele chromatische toonladders, gesyncopeerde dansritmes en zwoele harmonieën, die het Westen van oudsher had geassocieerd met de Oriënt.

Denkbeeldige Oriënt

"Een sprookje uit Duizend-en-één-nacht!" riep Catharina de Grote in 1783 tijdens haar eerste reis naar de pas geannexeerde Tataarse Krim. De literatuur was nauw verweven met de Russische verovering van het Oosten. De wonderen uit deze gebieden spraken tot de verbeelding, en de voorstelling die veel staatslieden zich ervan hadden gemaakt, was vaak gebaseerd op literatuur en beeldende kunst.

In achttiende-eeuwse Russische verhalen, te beginnen met de Russische vertaling van Duizend-en-één-nacht, werd het Oosten afgebeeld als een hedonistisch koninkrijk van sensuele luxe vol harems en sultans, kortom als alles wat het strenge noorden niet was. Deze thema's verschenen opnieuw in de oosterse droomwerelden van de negentiende eeuw.

Dit 'Oosten' was niet op een landkaart te vinden. Het lag in het zuiden, in de Kaukasus en op de Krim, en natuurlijk ook in het oosten. Zuid en oost werden samen tot een denkbeeldige 'oriënt' − een exotische tegencultuur in de Russische verbeelding − die een verzameling was van allerlei culturele elementen. Zo was de melismatische muziek van de 'Dansen van de Polovtsen' in Borodins Vorst Igor, die doorging voor het oosterse geluid bij uitstek, eigenlijk gebaseerd op Tsjoevazische, Basjkirische, Hongaarse, Algerijnse, Tunesische en Arabische melodieën. Er waren zelfs enkele Amerikaanse slavenliederen in verwerkt.

De Russen 'leerden' vooral door hun literatuur en hun beeldende kunst over de koloniën. De Kaukasus nam in de Russische verbeelding een speciale plaats in, en tijdens het grootste deel van de negentiende eeuw, toen de legers van de tsaar worstelden om het bergachtige terrein onder controle te krijgen en een bloedige oorlog uitvochten tegen de islamitische stammen, identificeerden Russische schrijvers, beeldend kunstenaars en componisten zich met het gebied. De Kaukasus is in hun werk wild, gevaarlijk en betoverend mooi.

Wilde klanken

In 1862 maakte Balakirev [red. Mili Balakirev (1837-1910) was een Russische componist] een reis door de Kaukasus, en werd verliefd op het wilde landschap. Het deed hem denken aan zijn favoriete dichter Lermontov. "Van alle Russische dingen," schreef hij vanuit Pjatigorsk aan Stasov [red. Vladimir Stasov (1824-906) was een Russische kunstcriticus, recensent en journalist], "raakt Lermontov mij het meest."  Balakirev heeft zijn liefde voor de schrijver willen uitdrukken in zijn pianosuite Tamara (1866), die is gebaseerd op Lermontovs gelijknamige gedicht. In Lermontovs Tamara (1841) wordt de sage verteld van een Georgische koningin die met haar verleidelijke stem minnaars naar haar hooggelegen kasteel in de bergen boven de rivier de Terek lokte. Na een nacht van orgiastische dansen vermoordde ze hen en gooide hen vanuit de kasteeltoren in de diep gelegen rivier. Met de heftige muziek van zijn suite probeerde Balakirev de geest van Tamara’s ‘wervelende dans' te vangen, zoals Stasov het later zou verwoorden:

"En vreemde wilde klanken
Waren de hele nacht te horen
Alsof in deze lege toren
Honderd begerige jongelingen en meisjes
Waren samengekomen  voor een huwelijksnacht
Of voor een grote begrafenis."

De muzikale ingrediënten die Balakirev gebruikte, waren grotendeels afkomstig uit de gangbare voorraad 'oosterse klanken' − sensuele chromatische toonladders, gesyncopeerde dansritmes en zwoele harmonieën die de exotische wereld van hedonistisch genot moesten oproepen die het Westen van oudsher had geassocieerd met de Oriënt. Balakirev introduceerde echter ook een prachtig nieuw element dat hij had gevonden in zijn transcripties van Kaukasische volksliedjes. Hij had ontdekt dat de harmonieën in al deze liedjes waren gebaseerd op de pentatonische toonladder.

‘Alleen een Rus kan zoiets schrijven, want er is geen spoor van Duitse slapheid in te bekennen’

Balakirevs vernieuwing was onderdeel van de ontdekking van een nieuw idioom dat de Russische muziek zo 'oosters' maakte. De pentatonische toonladder kreeg daarna een prominente plaats toebedeeld door alle componisten van Balakirevs 'nationale school', van Rimski-Korsakov tot Strawinsky.

Dit oosterse element was een van de kenmerken van de Russische school, die was ontwikkeld door de koetsjka − het 'Machtige Hoopje' van nationalistische componisten waartoe behalve Balakirev ook Moesorgski, Borodin en Rimski-Korsakov behoorden. Veel van de 'echt Russische' werken van de koetsjka werden in deze oosterse stijl geschreven − van Balakirevs pianofantasie Islamej (een mijlpaal in de Russische pianoschool en een van de verplichte stukken op het Tsjaikovski pianoconcours) tot Borodins Vorst Igor en Rimski-Korsakovs Scheherazade.

Als stichter van deze school had Balakirev het gebruik van oosterse thema's en harmonieën aangemoedigd. Hij wilde deze 'Russische' klanken onderscheiden van het Duitse 'symfonisme' van Anton Rubinstein en het conservatorium. De 'Eerste Russische Symfonie' van Rimski-Korsakov − die in feite meer dan twaalf jaar na Rubinsteins Oceaansymfonie werd gecomponeerd − kreeg haar bijnaam vanwege het gebruik van de Russische en oosterse volksmelodieën die Rimski-Korsakovs leraar Balakirev in de Kaukasus had opgetekend. "Het is een goede symfonie," schreef de componist Cesar Cui in 1863 aan Rimski-Korsakov. "We hebben het stuk enkele dagen geleden uitgevoerd bij Balakirev, tot groot genoegen van Stasov. Het is echt Russisch. Alleen een Rus kan zoiets schrijven, want er is geen spoor van Duitse slapheid ['nemetsjtsjina'] in te bekennen."

Russisch-oosterse stijl

Samen met Balakirev was Stasov degene die de meeste invloed uitoefende op de omwikkeling van een Russisch-oosterse stijl. Veel van het pionierswerk dat de leden van de koetsjka met hun composities in deze stijl verrichtten, inclusief Vorst Igor en Scheherazade, was aan de nationalistische kunstcritici opgedragen. In 1882 schreef Stasov 'Vijfentwintigjaar Russische kunst', een artikel waarin hij probeerde de verregaande oosterse invloed op het werk van Russische componisten te verantwoorden:

"Sommigen van hen hebben het Oosten met eigen ogen gezien. Anderen, die nooit in het Oosten zijn geweest, zijn heel hun leven omringd geweest door oosterse indrukken en hebben deze derhalve levendig en markant tot uitdrukking gebracht. Zij delen dus deze algemene Russische belangstelling voor alles wat Oosters is. Het hele Russische leven is doordrongen van deze invloed van het Oosten en dat heeft onze kunst haar kenmerkende kleuren gegeven [...] Het zou dan ook absurd zijn om dit te bestempelen als uitsluitend een vreemde gril en willekeur van Russische componisten."

Voor Stasov waren de oosterse sporen in de Russische kunst veel meer dan een exotische versiering: zij getuigden van het feit dat de Russische cultuur was voortgekomen uit de antieke oosterse culturen. Stasov meende dat de invloed van Azië "in alle aspecten van de Russische cultuur zichtbaar werd: in taal, kleding, gebruiken, bouwkunst, meubels en gebruiksvoorwerpen, in decoraties, melodieën en harmonieën en in al onze sprookjes".

 

Lees meer hierover in het programmaboek van Prins Igor.

Deze tekst is afkomstig uit het boek Natasja's dans; een culturele geschiedenis van Rusland van Orlando Figes (Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht, 2003) en werd vertaald door Margriet Agricola.