prins igor

Prins Igor: Russisch erfgoed

9 januari 2017

Tekst: Kees Arntzen

In zijn opera Prins Igor beschrijft Alexander Borodin  (1833-1887), de confrontatie van middeleeuwse Russische heersers met oprukkende steppenvolkeren, die ‘Polowetsers’ werden genoemd. Aan de basis van het libretto ligt het zogenaamde Igorlied, een episch gedicht dat in 1793 werd ontdekt in een verzameling oude handschriften.

Het originele Igorlied viel al in 1812 aan de vlammen ten prooi tijdens de grote brand van Moskou. Gelukkig had tsarina Catharina de Grote bevolen kopieën van het opzienbarende literaire document te maken, maar door het ontbreken van het origineel is tot op de dag van vandaag de authenticiteit van de tekst omstreden.

Rusland had aan het begin van de 19de eeuw − als veel andere staten – behoefte aan een roemrijk verleden om zijn bestaan te rechtvaardigen en cachet te geven. Grote verhalen en vervalste historische documenten waren dan ook aan de orde van de dag. Toch spreekt minstens een opmerkelijk feit voor de echtheid van het Igorlied: de zonsverduistering waarover de tekst rept, vond inderdaad plaats in het jaar 1185, toen Igor optrok tegen de Polowetsers. Mogelijke vervalsers hadden dat indertijd moeilijk kunnen weten: de manifestatie van deze eclips op die plaats en dat tijdstip werd pas later wetenschappelijk onomstotelijk aangetoond.

Nationale scholen

Hoe dan ook, laat-19de-eeuwse Russische componisten als Borodin, Moesorgski en ook Tsjaikovski wroetten als bezetenen in het verleden van hun land op zoek naar een geschikte stof voor hun opera’s en het Igorlied was natuurlijk ‘gefundenes Fressen’. Natiestaten kwamen op en daarmee gepaard ging het verschijnsel van Nationale Scholen in de muziek − een periode waarin ieder land politiek en cultureel zijn beste beentje wilde voorzetten. Voor de componisten gold ook dat de kans op toestemming van tsaar Alexander III en een opvoering door de Keizerlijke Opera met zo’n vaderlands thema aanmerkelijk groter zou zijn. En een vleugje steppenexotiek om het publiek te epateren was natuurlijk ook nooit weg.

Levendig schetst Borodin in zijn zelf in elkaar geflanste libretto de uitbundige, oriëntaalse leefwijze van de Polowetsers in hun nomadische kampen. Historisch verantwoord is de bijgaande muziek zeker niet. Zoals vele andere 19de-eeuwse componisten kon ook Alexander Borodin zich maar moeilijk een voorstelling maken van de muziek buiten zijn eigen cultuurkring. Het systematisch onderzoek van ‘etnische muziek’ stond in zijn tijd dan ook nog in de kinderschoenen. Ook een tijdgenoot als de Noorse componist Edvard Grieg sloeg bijvoorbeeld de plank behoorlijk mis met de ‘Arabische’ dans uit zijn Peer Gynt Suite.

Prins Igor fragment koor Metroploitan

prins igor

Borodins versie

Het gevaarte dat Anitra’s danspassen begeleidt, houdt het midden tussen een Poolse mazurka en een Weense wals, doorspekt met wat Noorse folklore en Wagner-accenten. Borodin had het minstens twee keer zo moeilijk als Grieg: niet alleen ging het om muziek van ver voorbij de landsgrenzen, hij moest ook nog eens 600 jaar terug in de tijd, naar de 12de eeuw, een periode die ook voor ons nog voor een groot deel in nevelen is gehuld.

Naast de oriëntaalse toonladders die de Polowetsers karakteriseren, introduceerde Borodin ook twee Russische goedokspelers in het verhaal. Daarmee lichtte hij het ‘vaderlandse’, middeleeuwse aspect van het verhaal uit. De goedok is een 12de-eeuws strijkinstrument met drie snaren uit Rusland en Oekraïne. Op deze twee schavuiten, die van de zonsverduistering gebruik maken om te deserteren, was Borodin bijzonder fier. Ze slagen er telkens weer in om de dans te ontspringen, zowel aan het begin als aan het eind van de opera.

In het midden van de opera klinken de onstuimige ‘Polowetser Dansen’ in het nomadenkamp. Slavinnen worden ingezet om de eerst stoutmoedige, maar nu hulpeloze krijgsgevangen prins Igor te verleiden. Zijn grote vijand, Khan Kontsjak, heeft er belang bij hem voor zich te winnen en in zijn kamp te trekken: hij wil namelijk een alliantie met de prins aangaan, om zodoende het toch al verdeelde Russische rijk verder te destabiliseren.

Het verhaal

Het is 1185. Prins Igor besluit voor de tweede keer op te trekken tegen het kwaadwillende rondreizende volk der Polowetsers. Familie-eer en overmoed spelen in zijn overwegingen een rol: hij wil niet in de schaduw staan van zijn voorgangers. Heeft hij niet nog kort te voren een daverende overwinning op de nomaden behaald? In plaats van zich te verbinden met andere Russische vorsten wil hij het karwei op eigen houtje afmaken. Kort voor het vertrek van zijn leger doet zich een zonsverduistering voor, die de gemoederen heftig in beweging brengt. Is dit niet een goddelijk teken en een waarschuwing om niet aan deze expeditie te beginnen?

Prins Igor zet door en zal een verpletterende nederlaag lijden in de woestijn. Zijn vrouw Jaroslavna wacht ondertussen als een ware Penelope op de terugkeer van haar Odysseus, terwijl haar broer − die in opdracht van Igor optreedt als tijdelijk regent − de bloemetjes buiten zet en er een liederlijke puinhoop van maakt. De bojaren − de verdeelde hogere adel die de vorst omringt − berichten uiteindelijk dat Igor en zijn zoon krijgsgevangen zijn gemaakt en dat de stad een aanvalsgolf van de ontketende Polowetsers tegemoet kan zien. Die komt dan ook, maar de muren van de stad houden stand. Vanaf de transen zingt Jaroslavna haar beroemde lied, door Borodin gezet op de woorden van de overgeleverde Oudrussische tekst van het Igorlied:

Jaroslavna klaagt in de morgen op de muren van Poetivil
en zegt:

Stralende, driewerf stralende zon!
Voor allen ben je warm en mooi;
Waarom Heer, heb je je brandende stralen gericht
Op de krijgers van mijn geliefde?
In de dorre steppen heb je hun bogen van dorst doen
verslappen,
hun pijlkokers dichtgestopt van leed.

(vertaling: Willem Weststeijn)

 

1600 x 900 Prins Igor 2

Onvoltooid

De opera met de fameuze ‘Polowetser Dansen’ en dit prachtige lied heeft Borodin nooit kunnen voltooien. Op een feestavond van medici in zijn woonplaats Sint-Petersburg overleed hij binnen seconden aan de gevolgen van een hartstilstand, nog geen 54 jaar oud. Borodin was zelf geen medicus, maar wel als invloedrijke lector voor scheikunde verbonden aan de medische faculteit. Zo had hij er al in 1862 voor gezorgd dat ook Petersburgse vrouwen geneeskunde konden studeren.

Een pur sang wetenschapsmens was Borodin echter wel; muziek was voor hem dan wel een passie, maar ze kwam pas na zijn werk als chemicus. Zijn muzikale vriend Nikolaj Rimski-Korsakov omschreef hem als volgt: “Borodin was een uitermate hartelijke en gecultiveerde persoon, prettig en geestrijk in het gesprek. Als ik hem thuis opzocht, trof ik hem vaak aan in het laboratorium dat aan zijn woning grensde. Hij zat dan gebogen over zijn retorten, die gevuld waren met een kleurloos gas, dat hij van het ene glas naar het andere distilleerde.”

Vijftien jaar werkte Borodin met tussenpozen aan zijn Igorproject, daarbij nauwlettend op de vingers gezien door zijn muzikale vriend Rimski-Korsakov. Die was eigener beweging al begonnen mee te schrijven aan de opera, de schetsen ‘in orde te brengen’ en te ‘verbeteren’, overigens zonder al te veel instemming van Borodin zelf. Daags na diens plotseling overlijden vervoegde Rimski zich met de historicus Stasov in alle vroegte bij Borodins woning om zich over de manuscripten te ontfermen. Drie jaar later, in 1890 kon de door Rimski en Glazoenov voltooide opera met keizerlijke toestemming in première gaan in het Marijinski-theater in Sint-Petersburg om vervolgens niet meer van de Russische bühnes te verdwijnen: nieuw nationaal erfgoed was geboren.

Hedendaags muziektheater

In het Westen remde het gebrek aan samenhang tussen de scenes het enthousiasme van regisseurs vaak wat af, ondanks de prachtige muziek. Tegenwoordig zijn we echter weer wat meer gewend geraakt aan muziektheater met losse simultane beelden. Sterker: moderne regisseurs doen er hun voordeel mee!

De Russische regisseur Dmitri Tcherniakov maakte voor de New Yorkse Metropolitan Opera in coproductie met De Nationale Opera een eigenzinnige enscenering waarin tussentijds gemonteerde zwart-wit filmbeelden een rol spelen. Ze vormen een sterk contrast met de door de regisseur zelf ontworpen kleurrijke decors: in een veld met felrode klaprozen zien we bijvoorbeeld de krijgsgevangen Igor ronddwalen vol heimwee en onzekerheid. Als in een visioen verschijnt hem daar zijn vrouw Jaroslavna, die hem nog zo gesmeekt had de veldtocht op te schorten. Ook schudde Tcherniakov de muziekpartituur wat op: op drie plaatsen introduceerde hij muziek van Borodin, die niet direct met de opera samenhangt.

Tenslotte geeft hij het eind van de opera een minder zoetsappig-romantisch, maar juist een grimmig karakter. Een nauwelijks herkenbare Igor − die uit het nomadenkamp heeft weten te vluchten − keert terug bij zijn vrouw. Ze treffen elkaar in de tot puin gebombardeerde vergaderruimte waar Tcherniakov de opera ook liet beginnen. Associaties met actuele oorlogsbeelden dringen zich op, maar ook het beeld van die andere antiheld uit de Russische opera: Moesorgski’s Boris Godoenov. Beiden eindigen verdwaasd, onttakeld en ‘hangen uit hun scharnieren’. Maar waar Boris sterft, blijft Igor achter met een taak. Hij moet de prijs betalen voor zijn stoutmoedigheid: het puin ruimen, het vertrouwen herwinnen om zijn macht weer op te bouwen en zich met andere vorsten te verenigen om nieuwe aanvallen van buiten te kunnen weerstaan.

Dit artikel verscheen eerder in Odeon 104.