Albrecht

Marc Albrecht over Tannhäuser: 'Je staat nooit op vaste bodem'

1 april 2019

Tekst: Joke Dame

Maar liefst elf versies van de opera Tannhäuser werden tijdens Wagners leven op de planken gebracht, waarvan drie hoofdversies. Marc Albrecht dirigeert in Amsterdam de allerlaatste Weense variant. “Zonder ingreep, in de meeste pure vorm.”

Een van zijn favorieten, noemt dirigent Marc Albrecht de opera Tannhäuser met een knipoog. Dat zegt hij namelijk altijd over het stuk waaraan hij op dat moment werkt. “Als elfjarige al was ik door de muziek gefascineerd. Steeds weer legde ik de ouverture op de platenspeler, het mysterieuze begin van de blazers, dan de smachtende melodie van de cello’s, het koraal van de trombones, fortissimo, met de aanjagende puls van de strijkers – ik voelde toen al dat deze muziek een beslissende invloed had op mij.”

De fascinatie is gebleven. Geen andere Wagner-opera heeft Albrecht vaker uitgevoerd dan deze. “Wat Wagner tot een muzikaal genie maakt, komen we bij Tannhäuser voor het eerst in volle glorie tegen, zelfs al in de allereerste versie.”

Er is geen opera waar de componist zoveel nieuwe bewerkingen van maakte, zegt Albrecht. “En hij bleef sleutelen. Aan het eind van zijn leven liet hij doorschemeren de opera nog eens te willen herzien. Nummer twaalf dus, en je begrijpt ook waarom. Wagner was waarschijnlijk te jong toen hij deze materie, die hem zijn leven lang zou bezighouden, oppakte. Dat voelde hij ook zelf zo. Bij elke nieuwe productie van Tannhäuser wijzigde hij details of bracht hij zelfs ingrijpende veranderingen aan.

Als je alle varianten onder de loep neemt, van de eerste versie in Dresden, via de Parijse tot de laatste in Wenen, dan zie je de opera in de loop van dertig jaar steeds beter worden.”

Heeft u een voorbeeld van zo’n verandering?

“De ouverture, aanvankelijk een stuk met een dubbele maatstreep – een traditioneel, afgerond stuk dus – werd later doorgecomponeerd en gaat dan zonder onderbreking over in de Venusberg-scène. Venus transformeerde ook van een hoge sopraan in Dresden tot een Kundry-achtige mezzosopraan in Parijs en Wenen. Wagner had inmiddels Tristan und Isolde gecomponeerd en dat had hem nieuwe wegen doen inslaan die hij ook bewandelde in zijn Tannhäuser-bewerkingen: met zijn chromatische idioom en zijn ‘unendliche Melodie’ had hij een geniale sprong gemaakt en die technieken schoof hij de sensuele en opwindende Venus-muziek binnen. Daarmee kijkt de opera Tannhäuser niet alleen terug maar ook naar voren.”

De Nationale Opera - Tannhauser

Wat is er zo fascinerend aan de opera?

Tannhäuser is een extreem stuk dat – net als de titelheld – systematisch grenzen overschrijdt. Anders dan Lohengrin, dat strak in de vorm zit, heeft Tannhäuser in zijn onafheid een open einde. Daarom is het ook voor mij altijd weer nieuw en fascinerend. Je staat bij dit stuk nooit op vaste bodem.”

“Het valt niet mee om een zanger te vinden die de rol van Tannhäuser kan volhouden én goed kan vertolken. De rol vergt het uiterste van een zanger en aan het slot ligt hij werkelijk bijna dood op het podium. Het is een rol met zelfverminkende trekjes: Tannhäuser is een kaars die aan twee kanten brandt. Alles wat hij doet is extreem.”

In Amsterdam gaat nu de allerlaatste Weense versie uit 1875. Twaalf jaar geleden stond Tannhäuser bij DNO ook in de Weense variant. Maar dat was feitelijk een mengversie, waarin bijvoorbeeld het lied van Walther uit de zangwedstrijd in de tweede akte teruggezet werd, terwijl Wagner die al sinds Parijs had geschrapt. Die mengvorm maakte de opera wat diffuus, meent Albrecht. “We vinden het belangrijk om nu eens heel helder en puur de laatste Weense variant op de planken te zetten. Het is de meest rijpe partituur en ook de rijkste, met toegevoegde instrumenten waaronder vier harpen in de orkestbak en vier trombones op het toneel. Maar liever nog hadden we de twaalfde versie uitgevoerd, de versie die Wagner ons vlak voor zijn dood nog had beloofd.”

Foto Marc Albrecht: Melle Meivogel

Foto opera:  Monika Rittershaus