168

Madama Butterfly: geen sentimentaliteit, maar oprechte gevoelens

3 april 2019

Tekst: Joke van der Weij

Het loopt meestal niet goed af met de heldinnen in Puccini’s opera’s. Mimi kwijnt weg op een ijskoud zolderkamertje, Tosca springt haar dood tegemoet, Manon Lescaut sterft verarmd en ver van huis en Butterfly neemt haar vaders rituele dolk om zich van het leven te beroven. Van al deze tragische heldinnen is Butterfly, als exotisch speeltje misbruikt en daarna verlaten door haar Amerikaanse minnaar, misschien wel het meest tragisch. Ze is slachtoffer van haar sekse, van haar economische afhankelijkheid en van haar cultuur.

‘Doe het niet!’, wil je haar toeroepen. Luister naar je verstandige huishoudster Suzuki, die heeft het allemaal veel beter door. Maar ook in tijden van #metoo en woman power krijgen we vochtige ogen als Butterfly vraagt wanneer de roodborstjes in Amerika hun nesten bouwen. Want dan komt hij terug, haar geliefde, dat heeft hij beloofd. Laten we het er maar op houden dat de muziek zo mooi is dat we telkens weer opnieuw met haar mee hopen. Robert Wilsons strakke enscenering rekent af met sentimentaliteit, maar schept ruimte voor oprechte gevoelens.

POPULAIRE EENAKTER MADAME BUTTERFLY

Puccini kwam op het idee voor Madama Butterfly toen hij in Londen was om een opvoering van Tosca te begeleiden. Daar zag hij de populaire eenakter Madame Butterfly, geschreven door David Belasco, die zich weer gebaseerd had op een verhaal van John Luther Long uit 1898. Long – een zelfverklaard sentimentalist en feminist – was zelf nooit in Japan geweest maar putte uit de ervaringen van zijn zus die als vrouw van een methodistische missionaris verscheidene jaren in Nagasaki had doorgebracht.

Gefascineerd door het karakter van de Japanse heldin, begon Puccini met een operabewerking van Belasco’s theaterstuk op een libretto van Giuseppe Giacosa en Luigi Illica. Twee jaar later (en een ernstig auto-ongeluk verder), was de opera klaar voor om voor de leeuwen te worden geworpen.

KRITIEK OP PUCCINI

Die leeuwen hielden zich schuil in het verwende publiek van de Milanese Scala. De première van Madama Butterfly leverde Puccini het enige grote fiasco van zijn leven op. Het Milanese publiek, gewend aan een verfrissende pauze na hoogstens drie kwartier muziek, had niet het eindeloze geduld van Cio-Cio-San (de echte naam van Butterfly) toen het tweede bedrijf wel anderhalf uur bleek te duren.

Zoals gewoonlijk lieten de Italianen hun afkeuring duidelijk blijken. Het geschreeuw, gebrul en afkeurend gesis was niet van de lucht. Onduidelijk was in hoeverre het de critici alleen om de lengte van het tweede bedrijf ging of om de inhoudelijke waardering voor de opera. Er was trouwens sprake van dat deze slechte ontvangst opzettelijk georganiseerd was en wel door Puccini’s collega Pietro Mascagni. Deze componist had in 1896 immers met Iris ook een opera op de planken gebracht over een ongelukkige Japanse vrouw die zelfmoord pleegt. Mascagni’s Japanse stijl, gebaseerd op authentieke muziekinstrumenten, was door Puccini zonder veel omhaal gerecycled.

Puccini nam zijn Japanse schone noodgedwongen weer mee naar huis om wat cosmetische ingrepen te verrichten terwijl ook de inhoud her en der werd aangepast. Zelf bleef hij overtuigd van de kwaliteit van zijn opera. “Mijn Butterfly blijft wat zij is: de meest doorvoelde en expressieve opera die ik geschreven heb. Uiteindelijk zal ik zegevieren, u zult het zien wanneer mijn opera gegeven wordt in een kleiner theater waar men minder hatelijk is en minder verhitte gevoelens heeft.”

puccini

ZEGETOCHT VAN MADAMA BUTTERFLY

Puccini kreeg gelijk. De eerste opvoering van de nieuwe versie, in drie kortere delen, vond vier maanden later plaats in het – kleinere – Teatro Grande in Brescia en deze keer was het een groot succes. De componist werd wel tien keer teruggeroepen om een overdonderend applaus in ontvangst te nemen.

Brescia was het begin van een zegetocht waarbij al snel de oceaan werd overgestoken. Onder leiding van Arturo Toscanini zong diens toenmalige minnares Rosina Storchio de rol van Cio-Cio-San eerst in Buenos Aires en in 1907 bereikte Butterfly The Metropolitan Opera in New York.

De opera had intussen opnieuw enkele wijzigingen ondergaan. De eerste wijziging bestond uit een extra aria voor Pinkerton waarin hij uitlegt dat hij Cio-Cio-San niet zelf het slechte nieuws kan brengen van zijn huwelijk met een Amerikaanse. Puccini verzachtte met ‘Addio, fiorito asil’ het botte karakter van de Amerikaanse legerofficier: ‘Vaarwel bloemrijk toevluchtsoord van geluk en liefde. Haar zachte gezicht zal me altijd blijven achtervolgen’.

Verdere ingrepen in de partituur vonden later plaats. Voor de Parijse première werden op verzoek van impresario Albert Carré de beledigende passages jegens de familie van Cio-Cio-San verwijderd. En ook het karakter van Pinkertons vrouw Kate werd een stuk sympathieker en invoelender. Ze belooft voor de kleine te zorgen als ware het haar eigen kind. Uiteindelijk schreef Puccini vijf versies van Madama Butterfly, waarvan de laatste de standaardversie werd.

MADAMA BUTTERFLY EN JAPAN

Puccini had voor zijn orkestratie dan wel vrijmoedig gebruik gemaakt van Mascagni’s muzikale vondsten, maar toch had hij ook zelf bijzonder grondig onderzoek gedaan. Uiteraard had hij het Japanse muziekidioom bestudeerd, maar hij nam ook de moeite om boeken door te werken over Japanse riten, gewoonten en architectuur. Zeker zeven keer is er in de opera een op Japanse muziek geïnspireerd motief te horen, waaronder de hymne voor de keizer. Dat niet alles even authentiek is, staat het effect niet in de weg.

Ook in de grote aria van Cio-Cio-San en in het ‘kersenbloesemduet’ met Suzuki in het tweede bedrijf zijn bepaald on-Italiaanse invloeden te bespeuren. Uiteraard is Pinkerton daar vrij van, zijn leidmotief is het Amerikaanse volkslied. Het liefdesmotief dat vanaf het begin weerklinkt bij Cio-Cio-San is daarentegen van Italiaanse oorsprong.

madame butterfly

ROBERT WILSONS VERFIJNDE ESTHETIEK

Robert Wilson  , bekend om zijn strakke stilering en minimalistische toneelbeeld, vindt het absoluut niet noodzakelijk dat de tekst in een opera de muziek op de voet volgt. In Odeon, ter gelegenheid van de eerste opvoering in 2002, zegt hij: “Het is mogelijk dat de fysieke ruimte, de decors en de gebaren allemaal een eigen ritme hebben en toch een geheel vormen, maar dan in verschillende mentale ruimtes. Het is maar hoe je die lagen rangschikt.”

De verfijnde esthetiek van Wilson lijkt wel speciaal toegesneden op deze opera die zich afspeelt in het oude Japan met zijn trage rituelen en verfijnde omgangsvormen. Vooral het Japanse Nôh-toneel was voor hem een belangrijke inspiratiebron. Wilson is de regisseur van de trage gebaren, die altijd minutieus worden uitgewerkt en daarna langdurig gerepeteerd. Voor Wilson is behalve licht beweging het belangrijkste aspect van theater, in sommige gevallen een tot verstilling gestolde beweging. De tekst komt later en is soms niet eens nodig. Het beste komt die stijl tot zijn recht in de woordeloze scène waarin Butterfly samen met Suzuki en haar jonge kind volkomen geconcentreerd op een houten podium zit in een verder lege ruimte. Nergens kersenbloesem, tatami-matten of een kamerscherm van rijstpapier; Wilsons abstracte ensceneringen hebben zulke parafernalia niet nodig. Er is alleen een immense rozerode achtergrond. De serene spanning die deze met licht gevulde leegte oplevert is voelbaar tot in de nok van de theaterzaal.

SCHEVE VERHOUDINGEN IN BUTTERFLY

Madama Butterfly wordt bij Wilson niet ingezet als kritiek op het Amerikaans imperialisme of om de uitbuiting van oosters vrouwen door rijke blanke mannen aan de kaak te stellen, hoewel daar voldoende reden voor zou zijn, want Butterfly is hoe dan ook de exponent van scheve verhoudingen. Eind negentiende eeuw, nog in Puccini’s tijd, werd Japan door het westen beschouwd als een achtergebleven, maar in esthetisch opzicht aantrekkelijk land vol prachtige vrouwen. Vooral de dienstbare geisha’s, wier functie slecht begrepen werd, wekten sterke erotische fantasieën op bij de Pinkertons die het thuis met minder sensualiteit moesten doen.

Schrijver en Japankenner Ian Buruma noteert in zijn boek Tokio mon Amour: ‘Toen de Franse schrijver en marineofficier die bekend staat als Pierre Loti in 1883 in Japan kwam wilde hij , ‘met een klein geel vrouwtje met zwart haar en kattenogen’ trouwen en met haar ‘in een papieren huisje wonen. Voor een vast maandelijks bedrag van 100 yen werd een tijdelijke regeling getroffen via een bemiddelaar die gespecialiseerd was in dit soort zaken en werd er een meisje geronseld dat door Loti is vereeuwigd als Madame Chrysanthème. Aangezien hij niet met haar in dezelfde taal kon praten behandelde Loti haar letterlijk als een pop, ‘een vermakelijk speeltje met een popperig voorkomen.’ Dit petieterige poppenvrouwtje werd het model voor Madame Butterfly.’

Er is veel veranderd sinds die tijd. Er is geen sprake meer van eenzijdige culturele dominantie. Japan heeft het Westen op zijn beurt veroverd met een sushi-offensief, hoogwaardige techniek en opruimgoeroe Marie Kondo. Butterfly kun je ook zien als een sterke vrouw die zelf haar lot wil bepalen en in het uiterste geval het heft - letterlijk - in eigen handen neemt. Voorzien van muziek die dwars door alle hiërarchische tegenstellingen de ziel blijft beroeren.

Dit artikel verscheen in Odeon 114.