kriebel

KRIEBEL: een kleurrijke klankwereld voor peuters

1 oktober 2019

Kriebel is een voorstelling voor kinderen vanaf twee jaar, geïnspireerd op abstracte beeldende kunst en klankpoëzie. Hoe maak je theater voor zo’n jonge doelgroep? En hoe kan juist abstracte kunst daarbij als inspiratiebron dienen? Een gesprek met de makers.

“Je kunt niet alles van tevoren bedenken. Maken is niet-weten. Ergens induiken.” Regisseur Caecilia Thunnissen en componist Leonard Evers komen net uit een repetitie. Of misschien is het beter om van een speelsessie te spreken. Over een paar maanden wordt de voorstelling daadwerkelijk in elkaar gezet; op dit moment verkennen ze de mogelijkheden van het eerste muzikale materiaal dat Evers gecomponeerd heeft. Dat doen ze samen met de drie spelers, die stuk voor stuk meervoudig getalenteerd zijn: een zanger die vioolspeelt, een percussionist die danst, een danseres die zingt. Ze werken niet vanuit een verhaallijn en gebruiken geen verstaanbare tekst. Thunnissen: “Dan is het wel belangrijk dat je met performers werkt die vanuit abstract materiaal kunnen improviseren. En dat kan dit ensemble.”

CONCERTEN MET OORKAAN

Caecilia Thunnissen had al langere tijd de wens om een keer met Leonard Evers te werken. “Hij is een componist die begrijpt wat theater is. Omdat we bij Oorkaan in de regel geen tekst gebruiken is dat voor ons heel belangrijk. De muziek moet beweging, situatie en spel in zich hebben.” Evers: “Ik kan muziek niet los zien van beeld, kleur, beweging. En omgekeerd zijn vormen en handelingen voor mij ook klanken. Muziek wordt theatraal als ze het publiek meeneemt in die synesthetische ervaring.” Thunnissen vult aan: “Oorkaan put voor de theatrale dynamiek altijd uit de muziek, ook als we werken met bestaande composities die niet voor het theater geschreven zijn. De structuur en de beweging die we in de muziek herkennen, werken we uit. We onderzoeken bijvoorbeeld of er een conflict in zit dat de musici kunnen uitspelen. In dit geval schrijft Leonard muziek die al voor een theatraal proces bedacht is.”

kriebel

Leonard Evers en Sarah Reynolds

CONTRASTE ACCOMPAGNÉ

Op de vraag welke van de grote operacomponisten uitblinken in theatraliteit, noemt Evers Puccini en Berg. Vooral de werkwijze van de laatste intrigeert hem: “Bij Berg is muziek niet puur een onderstreping van de handeling, maar een soort kameleon. De muziek kan helemaal in de huid van een karakter kruipen en dat personage uitlichten door het te laten zingen. De compositie kan ook een Wagneriaanse, psychologische laag zijn, die als het ware getranscendeerd boven de situatie hangt. Muziek kan verder de leefwereld van de personages bepalen in de vorm van Bühnenmusik, zichtbaar uitgevoerd op het toneel. En tot slot kan de muziek ook nog de functie hebben van een Grieks koor. Het klinkt wat pretentieus voor een voorstelling voor tweejarigen, maar dat is wat ik wil doen met de muziek in Kriebel.”

“Een inspiratiebron is bijvoorbeeld het ‘streepje’ dat in de schilderijen van Mondriaan de kleuren scheidt. Ik wil dat muziek ook die functie kan hebben, als een element dat door het stuk kruipt. Soms bepaalt de muziek de gehele wereld, soms stelt ze zich op tegenover het beeld, soms lokt ze iets uit bij de figuren op het toneel, en soms krijgt ze zelf de trekken van een personage. Hoewel er idiomatisch weinig overeenkomsten zijn, heeft Berg gek genoeg veel met Kriebel te maken.”

In hun brainstorms hebben Evers en Thunnissen het eigenlijk nooit over componisten gehad. Wel over andere kunstenaars. Zo keken ze naar het werk van Wassily Kandinsky, Anish Kapoor en Olafur Eliasson en lazen ze klankgedichten van Ernst Jandl, Jan Hanlo en Paul van Ostaijen. Thunnissen toont het schilderij Contraste accompagné van Kandinsky op haar telefoon: “Ik zie drie figuurtjes die als het ware ronddansen. Er zit veel beweging in en je hoort ze eigenlijk al geluiden maken. Ik heb het beeld nog niet aan de performers getoond omdat ik ze vooraf niet al met allerlei concepten wil belasten, maar nu is het wel tijd om dit ook met hen te delen. Dit schilderij is het belangrijkste startpunt geweest van het creatieve proces.” Evers: “Voor ons zit alles hier al in. Niet alleen de bewegingen en vormen, maar ook de klank: het hoekige, het metalige, het bubbelige, het fluïde…”

3

Contraste accompagné van Wassily Kadinsky

DE KLANKTAAL VAN LEONARD EVERS

De titel van de voorstelling, Kriebel, was er vanaf het begin, vertelt Evers: “We beginnen met een soort eenheid, die explodeert en vanaf dat moment zijn er verschillende entiteiten die met elkaar relaties aangaan. Dat wat in die oorspronkelijke eenheid binnendringt, dat is een ‘kriebel’. Die kan vervolgens zowel in één van de mensen zitten als tussen hen in.” Evers corrigeert zichzelf: “Eigenlijk moeten we eerder van ‘figuren’ spreken dan van ‘mensen.’”

De voorstelling bevat namelijk geen personages in klassieke zin en vertelt ook geen verhaal, wat niet betekent dat er geen ontwikkeling of dynamiek is. De afgelopen weken werkte Thunnissen met de performers aan transities in beweging en klank, geïnspireerd op chemische processen waarin bijvoorbeeld vaste stof vloeibaar wordt, vloeistof verandert in gas, en amorfe materie via chaos uiteindelijk een kristalstructuur krijgt. Maar abstracte kunst, chemische processen… is dat allemaal niet te hoog gegrepen voor zo’n jong publiek? Evers: “We denken juist dat het plastische, fysieke, tactiele waarmee we werken heel herkenbaar is voor kinderen van twee jaar oud. Zij verhouden zich zintuiglijk tot de wereld.”

Thunnissen: “We hebben als volwassenen de neiging om handelingen psychologisch te duiden, ontwikkelingen anekdotisch uit te leggen. Maar een kind van twee heeft nog niet datzelfde referentiekader. Als je aan een kind een symbool presenteert, dan ziet het dat als iets wat op zichzelf staat. Een abstracte vorm is voor hen in die zin juist niet abstract, omdat het geen afgeleide is van iets wat ze al kennen. Ze nemen de vorm voor wat hij is. Maar als makers moeten we dan wel precies definiëren wat we laten zien. We spreken bijvoorbeeld af dat we een transitie maken van ‘vierkant, rood en hard’ naar ‘blauw, vloeistof en snelstromend’. Als we zelf goed weten wat we doen, dan kunnen we de kinderen daar echt in meenemen.”

“Het is wat wel wordt aangeduid als het verschil tussen representeren en presenteren. Wij zijn bezig met presenteren. De klankentaal die Leonard heeft geschreven, representeert geen personages, maar is zelf steeds een vorm, een figuur. Er is geen psychologische verklaring, de figuren zijn.”

KLANKTEKSTEN IN KUNST

Na een aantal gezamenlijke brainstormsessies is Evers aan het schrijven gegaan. Daarbij heeft hij zich direct door kinderen laten beïnvloeden. “Ik heb het geluk dat er veel kinderen van twee, drie jaar oud in mijn omgeving zijn, bij vrienden en familie. Met hen ben ik achter de piano gaan zitten en dingen gaan uitproberen. Ook heb ik de functie van de stem bij hen uitgeprobeerd. Vervolgens ben ik zelf klankteksten gaan schrijven en gaan inspreken, proberend in een soort kindertoestand te raken. Ik legde een keer aan een vriend uit waar ik mee bezig was; zijn zoontje zat in een buggy voor hem, voor zich uit te staren. Toen ik een voorbeeld gaf van wat ik schreef — ‘tittetekatteketittekikkete…’— keek het jongetje plots op, met een volle lach. Heel direct. Toen wist ik dat het met die taal wel goed zat.” Volledig intuïtief was het schrijfproces niet: Evers had wel degelijk een structuur in zijn achterhoofd. Maar met Thunnissen sprak hij af dat hij het materiaal zou aanleveren als losse nummers zonder te vertellen welke volgorde hij voor ogen had.

Thunnissen: “Voor mij is het wel heel fijn om te kunnen werken met een nieuwsgierigheid naar wat er in de muziek verborgen zit en daarbij ook als regisseur ruimte te houden voor wat de performers in het creatieproces inbrengen. Daardoor kan er in de repetities organisch iets groeien; iets wat authentiek van de performers is.” Evers: “Als ik als een traditionele operacomponist zou werken dan zou er een hiërarchie zijn in het gemaakte materiaal. Nog steeds is voor ons de muziek het startpunt, maar het is belangrijk dat iedereen zich dat materiaal kan toe-eigenen en daar ook iets aan kan toevoegen. Daar kunnen fantastische dingen uit voortkomen. Als componist zit je achter een tafel en heb je iets in je hoofd; in de repetitie ontstaan dingen vanuit een interactie die vaak veel sterker is.” Thunnissen: “We hebben in het begin gesproken dat we samen het concept zouden creëren. Niet dat Leonard iets zou schrijven dat ik dan op mijn beurt zou gaan interpreteren. In die zin is het dus geen regisseurstheater.” Evers: “En ik ben geen componistenwerk aan het schrijven. Het is een Gesamtkunstwerk…” Thunnissen: “…maar dan niet alleen in het uiteindelijke product maar ook in het creatieproces.”

Dit artikel verscheen in het tijdschrift van de Nationale Opera Odeon