Gurre Lieder_0.

Gurre-Lieder: een verborgen opera

21 maart 2018

Tekst: Agnita Menon

Gurre is een klein dorpje op het Deense platteland, in de oostelijke hoek van het eiland Sjælland. Er wonen amper 300 mensen in een handvol witgeschilderde boerderijtjes met pannendaken. Rond het dorp strekken korenvelden en beukenbossen zich uit tot aan de kust, hier en daar graast een langharige bruine koe...

Lees in dit artikel over de liefdesgeschiedenis die er ooit plaatsvond, de gedichten die daarover geschreven werden en over de ontwikkeling van de Schönbergs Gurre-lieder.

Wie in Gurre verzeild raakt, is óf verdwaald op weg naar de pont in Helsingør, die je naar het Zweedse vasteland overzet, óf op zoek naar de ruïnes van Gurre, waar ooit een liefdestragedie plaatsvond. Een slingerende landweg (de Gurrevej) leidt langs door gras omgeven ruwstenen ruïnes. In de burcht die daar in de middeleeuwen stond, regeerde ooit de machtige koning Waldemar IV, ofwel Valdemar Atterdag (1320/1321- 1375), de belangrijkste van de Deense middeleeuwse koningen. Hij was de eerste koning die heerser over Kopenhagen zou worden en Denemarken herenigde door het opnieuw in bezit nemen van heel Jutland, gevolgd door Seeland en Skåne.

Het waren niet zozeer Waldemars politieke daden als wel zijn tragische liefdegeschiedenis die tot de verbeelding sprak van de Deense schrijver Jens Peter Jacobsen (1847–1885). Deze schreef een aantal gedichten onder de titel Liederen van Gurre. Kasteel Gurre is daarin het toneel van de middeleeuwse legende over koning Waldemar en zijn geliefde Tove.

Gurre-Lieder

Op deze in het Duits vertaalde poëzie baseerde Arnold Schönberg zich toen hij in het jaar 1900, op 25-jarige leeftijd, zijn Gurre-Lieder begon te componeren, in een laatromantisch idioom. Dit was ook het jaar waarin Dvořák zijn opera Rusalka schreef, Mahler zijn Vierde symfonie voltooide en Tosca van Puccini in première ging, net als Rachmaninovs Tweede pianoconcert.

Schönberg schreef zijn Gurre-Lieder voor een liederencompositiewedstrijd van de Weense Tonkünstlerverein. De oorspronkelijke bezetting was sopraan, tenor en piano. Maar een jaar later had hij de Gurre-Lieder laten uitgroeien tot iets veel groters: een enorm werk in vier delen, deels liedcyclus, deels oratorium, deels melodrama. Met maar liefst vijf solozangers, spreekstem, vier mannenkoren, gemengd koor en een reusachtig symfonieorkest met onder meer tien hoorns en acht trombones.

De uitwerking van de partijen kostte Schönberg veel tijd en papier: de partituur werd zó groot – met 48 notenbalken per bladzij – dat de componist zijn eigen muziekpapier moest laten drukken. Om dit te kunnen bekostigen, bewerkte hij in die tijd operettes en leidde hij arbeiderskoren. Het stuk was pas af in 1911 en ging in première in februari 1913.

Gurre-Lieder

Gurre

Dramatisch liefdesverhaal

Koning Waldemar koestert een diepe liefde voor de mooie Tove, een mysterieus meisje van lage komaf, verbonden aan de wereld van de vogels. Als Tove door de jaloerse koningin Helvig wordt vermoord, komt een houtduif Waldemar hierover berichten in het donkere ‘Lied der Waldtaube’: Tot ist Tove! Nacht auf ihrem Auge, Das der Tag des Königs war! Still ist ihr Herz, Doch des Königs Herz schlägt wild. Tot und doch wild!

Gek geworden van verdriet, vervloekt Waldemar God. Er volgen nachtmerrieachtige taferelen, met een boer als de stem van het volk en een waanzinnige nar. Een woest leger dat in de oorlog is omgekomen, raast als een horde geesten in het rond. De Gurre-Lieder eindigen met een magistrale zonsopkomst, waarmee de nietigheid van de mens in de machtige natuur wordt getoond.

Complimenten

De première van de Gurre-Lieder in de Weense Musikverein werd het grootste succes in Schönbergs carrière. Van alle kanten ontving hij complimenten, maar zelf was hij daar niet gelukkig mee. Schönberg was namelijk al verder in zijn ontwikkeling: al schrijvend tussen 1900 en 1911 had hij afscheid genomen van de 19de eeuw.

Later werden de Gurre-Lieder in het buitenland uitgevoerd, ook in het Amsterdamse Concertgebouw in 1921, onder leiding van de componist zelf. Naar verluidt ontving Schönberg als honorarium 500 gulden en... een nieuwe broek. Maar waarom maakte Schönberg eigenlijk geen opera van de Gurre-Lieder? Volgens Pierre Audi, die het werk voor De Nationale Opera heeft geregisseerd, zijn daar verschillende redenen voor: "De jonge Schönberg schreef een utopisch stuk. De scheiding tussen symfonische muziek en opera was in die tijd veel groter. En opera was lang niet zo geavanceerd en voorzien van technische middelen als nu."

Scenische wereldpremière

Toen kon je van zo’n mammoetwerk nog geen opera maken. Inmiddels wel! Schönbergs Gurre-Lieder beleefden in 2014 bij De Nationale Opera hun scenische wereldpremière. Chef-dirigent Marc Albrecht had al bij zijn aantreden in 2011 de wens geuit om dit werk geënsceneerd uit te voeren, en wees Audi op de muzikale rijkdom van een van de grootste en meest spectaculaire partituren die ooit geschreven zijn.

Zelden is een scenische wereldpremière zo hartstochtelijk onthaald. En Pierre Audi ontwaarde in de muziek een interessante ‘verborgen opera’: “De Gurre-Lieder lenen zich uitstekend voor een enscenering: een dramatisch liefdesverhaal met theatrale kwaliteiten, een schakelstuk tussen de 19de en 20ste eeuw, een nieuwe wereld die gaat beginnen en een politieke dimensie. Het ging namelijk in première aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Dat hoor je allemaal in dit werk”, vindt regisseur Audi.

Aan de première in Wenen in 1913 werkten 757 vocale en instrumentale musici mee. In Amsterdam in 2018 zullen het er ‘slechts’ 235 zijn, nog altijd een enorm aantal. Maar dat is geen bezwaar in Nationale Opera & Ballet, waar de orkestbak groter gemaakt kan worden, net als voor Wagners Ring des Nibelungen. Het toneel van 27 meter breed is een van de grootste in Europa. De Nationale Opera zal in april weer op zijn grondvesten trillen door de machtige Gurre-Lieder. En de ruïnes van Waldemars machtige burcht, die ooit op zijn grondvesten trilde? Die rusten nog altijd in het groen op het Deense land. De langharige koeien grazen rustig verder, de beukenbossen zwijgen, de houtduiven koeren.

 

Dit artikel verscheen eerder in Odeon 109.