Sergej Prokofjev

Sergej Prokofjev

Componist

Componist en schaakmeester

Prokofjev was een componist met veel gevoel voor zwarte humor. Zijn muziek is vaak even sprookjesachtig als bijtend sarcastisch. Bovendien was hij een kunstenaar die  muziek in allerlei genres schreef. Het Nationale Ballet voerde in seizoen 2018-2019 zijn ballet Cinderella uit. In 2019-2020 staat Romeo en Julia op het programma. 

  • Sergej Prokofjev: 27 april 1891 (Sontsivka) – 5 maart 1953 (Moskou)
  • Belangrijkste werken: Romeo et JulietteCinderella, 6 Pianoconcerten, 7 symfonieën, Sinfonia ConcertanteL’Amour de trois orangesIvan de VerschrikkelijkePeter en de Wolf
  • Stroming: romantiek, modernisme, neoclassicisme, socialistisch realisme
  • Gezin: getrouwd met Carolina Codina, twee zoons, later getrouwd met Mira Mendelssohn

Prokofjev en het ballet
Prokofjev is, net als Tsjaikovski, het meest beroemd geworden met zijn balletten. Hij schreef er negen, waarvan Romeo et Juliette (1935) en Cinderella (1944) het vaakst uitgevoerd worden. De muziek is bijzonder sprookjesachtig en betoverend , maar Prokofjev mengt er ook vaak hartverscheurende, dissonante klanken doorheen waar dat in het verhaal te pas komt. De muziek klinkt op sommige plekken angstaanjagend realistisch.

Net als Stravinsky was Prokofjev aan de Ballets Russes van balletimpresario Sergej Diaghilev verbonden. Diaghilev benaderde Prokofjev in 1915 om een ballet voor zijn gezelschap te schrijven. Na het succes van Chout (1921) volgden de balletten Les Pas d’Acier (1925) en Le Fils Prodigue (1929). Trapeze werd in 1924 geschreven in opdracht van een andere balletgroep. Die groep had echter maar vijf instrumentalisten en zo werd het een kamermuziekwerk voor hobo, klarinet, viool, altviool en contrabas.

Prokofjev en de opera
Prokofjev schreef zijn eerste opera al op achtjarige leeftijd. Het was een werkje in drie actes en zes scènes, gebaseerd op de spelletjes die hij met zijn vriendjes speelde. Zijn volgende opera, De Speler (1917) moest lang wachten op haar première maar wordt nu wereldwijd regelmatig uitgevoerd. Voor L’Amour de trois oranges (1919) - die later zeer populair werd - kon hij het publiek aanvankelijk niet warm laten lopen. Nu echter is het zijn populairste opera. Prokofjev heeft van een aantal opera’s ook nog orkestsuites gemaakt die met enige regelmaat gespeeld worden.

Jong talent
Sergej Sergejevitsj Prokofjev werd geboren op 27 april 1891 in Sontsivka, in de huidige Oekraïne. Zijn moeder speelde behoorlijk piano en inspireerde de kleine Sergej om ook te spelen en muziek te schrijven. Daarnaast leerde hij op jonge leeftijd schaken, wat hij zijn hele leven op hoog niveau zou blijven doen. Toen hij 11 was kreeg Prokofjev pianoles van Reinhold Glière. In 1904 werd hij op voorspraak van Glazoenov aangenomen aan het conservatorium in St. Petersburg.

Muzikale rebel
In 1909 voltooide Prokofjev zijn studie compositie. De werken die hij tijdens zijn studie schreef werden rebels maar ook origineel gevonden. Toen hij in 1914 uiteindelijk afstudeerde als pianist won Prokofjev de Anton Rubinstein Prijs in een competitie voor de vijf beste pianisten van het conservatorium met een uitvoering van zijn eigen Eerste Pianoconcert (1912). In hetzelfde jaar versloeg hij de latere schaakkampioen Jose Raul Capablanca. Na zijn afstuderen leerde Prokofjev Diaghilev kennen, die hem vroeg een ballet te schrijven. Het tweede ballet dat Prokofjev schreef, Chout, werd een groot succes. Stravinsky en Ravel zaten in het publiek en kwalificeerden het stuk als een meesterwerk. Hoewel Prokofjev erg dissonante muziek schreef en veel experimenteerde met verschillende vormen van tonaliteit, schreef hij ook muziek in neoklassieke stijl.

Naar het buitenland
In 1918 besloot Prokofjev om een concerttournee naar het buitenland te ondernemen. Hij reisde via Siberië en Japan (waar hij concerten gaf in Tokyo en Yokohama) naar San Francisco. Overal in Amerika wekte hij veel belangstelling op met zijn virtuoze optredens, maar het publiek was er vrij conservatief en Prokofjev speelde veel moderne werken. Bovendien had hij veel concurrentie van Rachmaninov.

Toch was Prokofjev redelijk succesvol. Hij bleef een tijdje in Amerika wonen voor hij weer naar Europa vertrok. In New York en Chicago werden zijn Scytische Suite (1915), zijn Eerste Symfonie (1917) en zijn Eerste Pianoconcert uitgevoerd en het publiek was daar redelijk enthousiast over. In Chicago kreeg hij bovendien een commissie voor een opera. Daarop schreef hij L’Amour de trois oranges, een opera die ook in Europa een groot succes werd.

Prokofjev begon, ondanks zijn successen in het buitenland last te krijgen van heimwee en haalde de banden met zijn vaderland weer aan. Hij begon met een tournee in 1927, waarbij hij zijn ballet Les Pas d’Acier introduceerde. De speler werd in Brussel twee jaar lang uitgevoerd, maar de Grote Depressie had ook in Europa toegeslagen en maakte het uitvoeren van nieuwe balletten en opera’s erg moeilijk.

Huwelijk
In New York leerde Prokofjev de Spaanse zangeres Carolina Codina kennen tijdens een concert van hem dat zij bijwoonde. Teleurgesteld door het gebrek aan blijvend succes verhuisden ze in 1920 naar Parijs, waar het stel in 1923 trouwde. Een jaar later werd hun eerste zoon Sviatoslav geboren. Het huwelijk was niet heel gemakkelijk. Het lukte Carolina niet om als zangeres door te breken en ze verweet Prokofjev dat hij niet genoeg moeite deed om haar onder de aandacht te brengen. Omgekeerd vond Prokofjev ook dat zij te weinig interesse in zijn muziek toonde. Tijdens zijn reizen door West-Europa in deze periode schreef hij onder andere zijn Tweede (1925), Derde (1928), en Vierde Symfonie (1930), het ballet Aan de Dnjepr (1931) en zijn Tweede Vioolconcert (1935)

Toen ze in 1938 gescheiden op vakantie waren, leerde Prokofjev Mira Mendelssohn kennen, een literatuurstudente die veel bewondering voor hem had. Ze trouwden in 1948. Het huwelijk met Carolina was in de Sovjet-Unie niet geregistreerd en vormde dus geen belemmering. Een maand later werd Carolina beschuldigd van spionage en naar een strafkamp gestuurd. Ze kwam pas enkele jaren na de dood van Prokofjev weer terug.

Terugkeer in de Sovjet-Unie
Prokofjev had weinig principiële bezwaren tegen het Sovjetregime en was alleen maar geïnteresseerd in de manier waarop het zijn muzikale carrière beïnvloedde.  Eind jaren 20 was hij al begonnen met het vereenvoudigen van zijn muzikale idioom en schreef hij veel muziek die gemakkelijk in het gehoor lag en die door het volk goed begrepen werd.

Anders dan Sjostakovitsj - die gewoon zijn eigen stijl was blijven ontwikkelen zonder zich veel van de ‘grote zuivering’ om hem heen aan te trekken - pakte Prokofjev het pragmatisch aan. Waar Sjostakovitsj in 1936 een artikel tegen zijn muziek in partijkrant Pravda kreeg, schreef Prokofjev er zelf een (voor een ander tijdschrift) waarin hij zijn stijl uiteenzette en verklaarde hoe goed dat paste binnen het socialistisch realisme, dat de verplichte stijl was geworden voor alle kunsten onder het Sovjetregime. In 1935 schreef hij een bundel ‘massaliederen’ (liederen die het volk goed zou begrijpen) waarvan er één een prijs kreeg van de Pravda. Op die manier bereidde hij zijn definitieve terugkeer in de Sovjet-Unie in 1936 goed voor.

Met de Cantate voor de 20ste Verjaardag van de Oktoberrevolutie (1938) sloeg hij de plank mis: de muziek werd veel te ondoorgrondelijk bevonden voor teksten die het ‘gewone’ volk moest kunnen begrijpen. Daarentegen had hij wel veel succes met zijn beroemde sprookje Peter en de Wolf (1936) en met zijn ballet Romeo et Juliette (1936). Hoewel deze laatste zijn populairste werk zou worden, en een van de meest favoriete balletten allertijden, moest Prokofjev erg veel reviseren voor er een succesvolle choreografie op geschreven kon worden. De twee suites die Prokofjev uit het ballet destilleerde waren wel direct succesvol. In 1944 schreef Prokofjev zijn laatste ballet, Cinderella. In de oorlogsjaren had het publiek veel behoefte aan positieve afleiding en het ballet werd een groot succes.

In 1948 werd ook Prokofjev door het Sovjetregime onder handen genomen wegens vermeend ‘formalisme’. Cultureel partijideoloog Andrej Zjdanov hield tijdens een vergadering van de Unie van Sovjetcomponisten een toespraak waarin hij de vrijheden en het formalisme bij Prokofjev, Sjostakovitsj en andere componisten hekelde. Aanvankelijk leek Prokofjev niet te beseffen wat dat betekende. Tijdens de toespraak zat hij rustig met zijn buurman te kletsen in een verder doodstille zaal. Gevolg van deze ‘Zjdanov-doctrine’ was echter dat een aantal werken van Prokofjev in de ban werd gedaan, zoals zijn Cantate voor de 20ste Verjaardag van de Oktoberrevolutie en twee pianosonates.

Laatste jaren
Prokofjev probeerde zich te rehabiliteren door de opera Het Verhaal van de Ware Man (1948), met een verhaal over de strijd van een heldhaftige piloot in de Tweede Wereldoorlog, maar hij streefde er zijn doel mee voorbij: het idioom en de tekst waren zo overdreven perfect volgens de richtlijnen van het socialistisch realisme dat de Unie van Sovjetcomponisten het als een karikatuur van socialistisch realisme zag.

Nadat Carolina in 1948 werd gearresteerd, leefde Prokofjev voortdurend in angst dat hijzelf, zijn nieuwe vrouw Mira of zijn twee zoons ook gearresteerd zouden worden. Zijn werken werden nauwelijks meer uitgevoerd als gevolg van de ‘Zjdanov-doctrine’ en de componist verloor een groot deel van zijn inkomsten. Hij werd volledig in beslag genomen door zijn pogingen om weer muziek te schrijven die wél geaccepteerd zou worden. Zelfs zijn geliefde schaakspel kon hem niet meer bekoren. In 1949 stortte hij door alle stress in. Zijn dokters bevolen hem om niet meer dan twee uur per dag aan muziek te werken.

Het lukte Prokofjev niet meer om zich nog echt te rehabiliteren. In zijn laatste jaren schreef hij nog zijn melancholische Zevende Symfonie (1952) en reviseerde hij wat eerdere werken. Zijn Celloconcert (1938) werkte hij om tot de beroemde en virtuoze Sinfonia Concertante (1951). Prokofjev overleed op 5 maart 1953, op dezelfde dag als Josef Stalin. Het is niet precies bekend waaraan hij overleed.